Eerbetoon aan een Indische beeldhouwer

Veel mensen zullen Frits van Halls werk kennen zonder het te weten: hij was de beeldhouwer die het reuzestandbeeld bij de Moerdijk bedacht, die een van de zes rechtsgeleerden, behorend bij de Hoge Raad in Den Haag, voor zijn rekening nam en het Van Heutsz-monument in Amsterdam mee-vormgaf en decoreerde. Een schitterend boek biedt gelegenheid tot nadere kennismaking met deze Indische kunstenaar, die ook als verzetsman de geschiedenis in is gegaan.
Esther Wils bespreekt Frits van Hall (1899-1945), beeldhouwer van de gereserveerde gratie voor Indisch Anders.

Prins, neger
Aan drama heeft het niet ontbroken, in het leven van Frits van Hall. Hij kwam ter wereld in Bodja, Midden-Java, als zoon van de directeur ener handelsmaatschappij in koffie en thee. Deze ‘Maus’ van Hall verhuisde in 1905 met zijn gezin naar Nederland, regio Den Haag, waar hij enkele jaren later met een revolver werd omgebracht door Frits’ moeder Carla Sophia, die extreem jaloers was. Frits en zijn vijf broers en zussen werden onder de hoede geplaatst van hun tante Dien, bij wie ze het gelukkig goed hadden.
De Van Halls — onder wie de latere burgemeester van Amsterdam — waren well-to-do en ruimdenkend. Neef Frits kreeg gelegenheid zijn hartewens te volgen en naar de kunstacademie te gaan — zelf vertelde hij later aan een kunstcriticus dat het de vele bezoeken aan het Haagse Mauritshuis waren geweest die zijn passie voor de kunst hadden doen ontvlammen. Zijn trouwe familie behoorde tot de eerste opdrachtgevers.
Op de Rijksakademie werd Frits’ talent meteen herkend door de befaamde J. Bronner, hoogleraar beeldhouwkunst — en de liefde was wederzijds. Met Bronner maakte Van Hall studiereizen en schafte hij na zijn afstuderen een huis aan in Frankrijk; de hoogleraar zat in vele commissies en heeft zijn pupil ettelijke opdrachten bezorgd.

Frits van Hall met zijn hartsvriend en collega-beeldhouwer Mari Andriessen op de Rijksakademie van Beeldende Kunsten, Amsterdam, circa 1920

Te oordelen naar de innige vriendschappen die worden beschreven, was Frits een zeer charmant en sociaal mens. Hij wordt gekenschetst als bescheiden maar ook zeer gedreven. Vanwege zijn donkere huid werd hij liefkozend ‘de neger’ genoemd, en zijn aangeboren ‘aristocratie’ werd geroemd. De foto hiernaast geeft een indruk; naast zijn Hollandse vriend Mari Andriessen slaat Frits, door de heup gezakt in een elegant contrapposto, net als de (stenen, bronzen?) dame tussen hen in, een goed figuur. Zijn klasgenoot, Willem Hofker, later beroemd om zijn Balinese portretten en vooral bustes, maakte een fraaie tekening van Frits als jongeling, die diezelfde gratie verraadt.
De combinatie van een gedreven kunstenaarschap, een donker, in de smaak vallend uiterlijk, een sociale aard en ook zijn experimenteerdrift — Van Hall was zeer op de hoogte van de ontwikkelingen in zijn tijd, die bewogen van de sterke invloed van Rodin tot de expressionisten en het neo-classicisme, en was aanvankelijk niet op een bepaalde stijl te vangen — doen denken aan de Indische kunstenaar Jan Toorop, die zich een generatie vóór Van Hall in dezelfde kringen bewoog.
Borobudur
In tegenstelling tot Toorop-kenner Gerard van Wezel, die in dit opzicht lijdt aan een blinde vlek (zie het artikel ‘Hoe Indisch was Toorop?’), slaagt kunsthistoricus Frits Scholten er glansrijk in duidelijk te maken hoe aanwezig het Indische was in het kunstenmilieu, en hoezeer de belangstelling voor Indonesische en andere Oosterse kunst de toon zette in Nederland — en ook elders: de grote Rodin was gefascineerd door Indiase Shiva-beelden. Kunstenaars als Karel de Bazel, Lion Cachet, Gerrit Dijsselhof, Jan Eisenloeffel en Joseph Mendes da Costa hadden hun voordeel gedaan met de beeldtaal en de technieken — batik werd bijvoorbeeld graag toegepast —, en de Rijksakademie bezat afgietsels van reliëfs van de Borobudur, die werden gebruikt in het onderwijs. Scholten citeert zelfs een Belgische criticus die zou hebben geconcludeerd: ‘Bourouboudour est leur frise du Parthénon. Leur classique n’est pas le nôtre.’
Ook Frits van Hall was gegrepen door de Aziatische beeldhouwkunst, in het bijzonder die van het Javaanse tempelcomplex. Hij schafte als student zelfs hoogstwaarschijnlijk het kostbare, driedelige werk Barabudur aan, van N.J. Krom en T. van Erp. In een brief aan Mari Andriessen schrijft hij:

‘Ik ben aan ’t zwelgen in Indische kunst – de Boro Budur en Eng. Indië [India] – daar word je warm van. Haal jij toch ook boeken van [sic], ’t is zo rijk en helemaal ’t zwoele. Daar lijkt Italië nog klein bij. Ga je ook mee naar Indië? […] Heb je dat boek met een Budha v.d. Boro Budur er op? Dat heb ik gekocht en een boek over Java. Prachtig! Ik ben tot niets anders meer in staat dan te genieten van al dat moois dat wij maar niet kunnen maken.’

De inspiratie die van de Borobudur op Frits is uitgegaan, valt niet te onderschatten; Scholten merkt op dat hij in de jaren twintig de weg op ging van de bouwsculptuur, en later de combinatie van reliëfs en vrijstaande beelden toepaste – onder andere in het Van Heutsz-monument, zijn meest omstreden werk.

Inhuldiging van het Van Heutsz-monument op het Amsterdamse Olympiaplein, 1935


Monument voor Van Heutsz
Van Hall moet een gul man zijn geweest, met een goed gevoel voor de rechtvaardige verdeling van bezit over de mensen. Toen hij als piepjong kunstenaar de vermaarde Prix de Rome won, waarvan hij vier jaar kon leven, liet hij de rente op zijn ‘kapitaal’ onmiddellijk op naam van zijn vriend Mari zetten. In de jaren dertig werd hij marxist. Het is dan ook een vraag waarom hij zich liet verleiden tot het maken van het monument voor de omstreden generaal Van Heutsz, die ten koste van zeer veel doden Atjeh had ‘gepacificeerd’.
Het was natuurlijk een bijzonder uitdagende opdracht, en Frits werd pas gaandeweg de jaren van het maken werkelijk politiek wakker. Scholten benadrukt in zijn waardering van het werk de geslaagde manier waarop de beeldhouwer en architect Gijs Friedhoff de eenheid tussen Indonesië en Nederland hebben vormgegeven, ten koste van militaristische heroïek. Bij de onthulling waren de toeschouwers zelfs zeer verbaasd — sommigen ook verbolgen — over de dominante figuur van het monument: een strenge dame, verpersoonlijking van een Idee, in plaats van een strijder te paard. De sprekende reliëfs van Van Hall, die de Indonesische archipel verbeelden, werden alom bewonderd, de plaquette met Van Heutsz’ portret werd door de liefhebbers wat minimaal gevonden.

Detail van het Van Heutsz-monument

Ter verheldering van Van Halls positie halen zowel Scholten als Van Halls kleinzoon Frits en wijlen zijn dochter Didi van Suchtelen beeldhouwer Jan Meefout aan, die in de jaren dertig bij Van Hall in de leer was. Toen die wat verontwaardigd vroeg hoe dat zat met Van Heutsz, zei Frits lachend:

‘Als het ooit zo ver komt, dan mag je met een koevoet dat portret verwijderen. Vervang het door de letters Vrijheid, Merdeka of Indonesia, en je hebt een Vrijheidsbeeld.’

De verdubbeling van deze mooie anekdote, die zowel in het stuk van Scholten als in dat van de familie is opgenomen, is overigens lang niet de enige. Daar heeft de redactie een flinke steek laten vallen, in het verder zo perfect uitgevoerde boek. Scholten verlucht zijn kunsthistorische kijk op Van Halls ontwikkeling regelmatig met dergelijke verklarende persoonlijke verhalen. Die zijn absoluut relevant voor zijn betoog, maar het is een beetje sneu voor de familie, die de nalatenschap zo zorgvuldig heeft bewaard en — getuige het voorwoord — ook zeer hoge eisen aan de publicatie heeft gesteld; behalve de twee genoemde hoofdstukken bevat het boek ook een artikel over Van Halls tekeningen en een complete catalogus van de bekende werken. Hun verhaal volgt op dat van Scholten en doet dus deels bekend aan. Zij gaan nog wat meer in op Frits’ persoonlijke leven, zij het zichtbaar partijdig; het bestaan van een onechte zoon, toneelschrijver Lodewijk de Boer, die Frits kreeg met de Surinaamse Agnes Lichtveld — de zus van schrijver Albert Helman — en die als twee druppers water op zijn vader leek, wordt door Scholten verklapt maar in het familieverhaal overgeslagen.

Het laatste portret van Frits van Hall

Verzetsman
Dat zijn dochter Didi dol was op Frits en van geen kwaad wilde horen, is de lezer van het boek wel gaan begrijpen. Getalenteerd, uiterst vriendelijk en door zijn liefde voor de kunst licht verspreidend moet hij door het leven zijn gegaan.
Dat leven was te kort; Frits zette zich tijdens de Duitse bezetting in voor tentoonstellingen en toelagen voor kunstenaars die geen trouw aan het nazibewind hadden wilden zweren, en werd bij dat verzetswerk gesnapt. Hij hield tot het laatst de moed erin en schreef in een brief aan Jeanne, zijn echtgenote, vanuit kamp Vught waar hij was geïnterneerd en in het atelier te werk gesteld:

‘Het gaat hier nog steeds goed. Ik heb een klein ontwerpje gemaakt voor een tuinbeeldje en hoewel de heeren SS het “entartete” kunst vinden heb ik me toch de opdracht bezorgd om het in ’t groot te maken voor de tuin van de Kommandatur. Ook van de plaquette moet ik 10 exemplaren leveren voor de officieren. Ik ben nog met een jongelingenfiguur bezig die prachtig bevonden wordt. De Scharführer en de SS-ers zwermen als vliegen om ons atelier – ze willen allemaal wat hebben van echte kunstenaars – ze denken waardevolle dingen mee naar huis te kunnen slepen. Daardoor houden we ons atelier in stand en hebben we onze bewakers, zoals dat hier heet, helemaal “plat”.’

In 1944 werd Frits eerst naar Dachau en toen naar Auschwitz getransporteerd. Tijdens een voettocht op de vlucht voor de oprukkende Russen werd hij in januari 1945 door een bewaker neergeschoten, waarschijnlijk door uitputting overmand.

Gruwelijk in zijn bloei gestuit, dus, maar volgens Scholten had Frits wel zijn vorm gevonden. Veel van zijn werk is verloren gegaan, maar gelukkig is er dit prachtboek met foto’s uit de privécollectie van de familie en een schitterende reportage van de beeldhouwer en zijn atelier door fotograaf Ad Windig. En er staat dus nog een aantal werken hier en daar in Nederland – in het boek leest u waar ze te vinden zijn.
Een bescheiden tentoonstelling in Museum Beelden aan Zee completeert de hommage; er staan een handvol beelden en één vitrine met miniaturen, met een summiere toelichting. Een bezoek aan het museum in Scheveningen wordt mede gerechtvaardigd door een zaal vol vrolijk ceramiek van Picasso dat te bekijken is – van groot contrast met Van Halls ingetogen werk.

ESTHER WILS

Frits van Hall (1899-1945), beeldhouwer van de gereserveerde gratie, door Frits Scholten, Didi en Frits van Suchtelen, m.m.v. Jet Peters, Waanders Uitgevers, gebonden en rijk geïllustreerd, € 35,-. Actieprijs tot 12 februari 2017: € 27,50.  Verkrijgbaar via iedere boekwinkel.

Tentoonstelling ‘Frits van Hall, Gereserveerde gratie’ t/m 12 februari 2017 te bezoeken in Museum Beelden aan Zee, Harteveltstraat 1, 2586 EL Den Haag. Het besproken boek is in de museumwinkel verkrijgbaar.