“Johanna, Louisa, Clara. Namen om te onthouden. Namen die niet vergeten mogen worden”

Vilan van de Loo bespreekt Mijn voormoeders van de Molukken van Wies van Groningen.

WiesvGroningen_Voormoeders_webHet is een klein boek, dit Mijn voormoeders van de Molukken dat Wies van Groningen (1929) schreef. Precies 55 bladzijdes telt het. Op de brievenweegschaal woog het nog geen ons. Toch is het een van de volste en mooiste boeken die ik in lange tijd gelezen heb. Een universum bevat het, over opeenvolgende generaties Molukse vrouwen. Over haar “voormoeders” schreef Wies van Groningen eerder, maar nooit op deze manier. Zij staat in de magische lijn van deze voormoeders: “En ik Louise Elisabeth, dochter van Clara Hukom, heb opgeschreven wat ik van hen weet…”

Drie voormoeders komen in deze uitgave voor. De lijn begint met Johanna Hukom, en dan verschijnt ook de familienaam: Hukom, wat rechter betekent. Na Johanna komt Louisa Hukom, zij die de oude verhalen kon vertellen. Maria Dermoût, die Louisa gekend heeft, beschreef dat prachtig in het verhaal ‘De goede slang’. De derde is Clara Hukom, de moeder van Wies, het was Clara die met Barend Metaal wilde trouwen. Een Hollander, een Belanda. En Louisa reisde naar het oude familiehuis in Oma, op het eiland Haruku, om daarvoor begrip te vragen. Dat heeft Clara aan haar dochter verteld:

“Toen het zeker was dat ik zou trouwen met een Belanda, wist zij terug te gaan naar ons dorp van herkomst om in de baileo bescherming te vragen voor mij, haar dochter. Misschien ook wel om onze voorouders begrip te vragen voor mijn huwelijk met een Belanda en zich daarmee te verzoenen.” […] Na een poosje, want het verhaal was nog niet helemaal af, maakten Clara’s handen een beweging alsof ze iets uit elkaar trokken. “Voor mij werden toen de banden als het ware verbroken”, zei ze, “Putus.”

Op een merkwaardige manier is het lastig om de feiten zo op dit rijtje te zetten, ook al geeft het boek waar nodig historische informatie. Daar gaat het niet om. De voormoeders zijn geen overzichtelijke dynastie waarin de een na de ander sterft, nee, de dimensies van leven en dood lopen hier door elkaar heen. De voormoeder Johanna denkt anders over die verbroken banden: zij verschijnt om deze kleindochter Clara te waarschuwen, keer op keer. Dood is een beperkt begrip in dit boek.
Wies van Groningen vlecht de levensverhalen van deze voormoeders door elkaar, inclusief het hare en ook al iets van haar eigen kleindochter. Sommige fragmenten zijn bekend, vooral uit Clara Hukom; Verhalen uit Blangkedjerèn (1995) en Is militair, is militair (2000). Wie Mijn vader zat ook bij het KNIL (2005) kent, herinnert zich de foto’s van de Molukse Clara, stralend lachend in de witte sneeuw, en hoe Barend Metaal tijdens zijn huwelijk iets zachts in zijn ogen krijgt. De boeken overlappen elkaar, vullen elkaar aan en brengen nuances aan, zoals in een toverlantaarn bij elke beweging het mozaïek verandert. Het gaat om de betekenissen. Het gaat uiteindelijk om adat.

Afstraffing
Adat is: hoe het hoort. Wat “gepast” is, zou Maria Dermoût zeggen. Dat gaat dieper dan een wetboek of tien geboden. In ‘De Afstraffing’, een verhaal over Clara Hukom, wordt dat duidelijk. Zij verblijft met haar man in een KNIL-kampement te Blangkedjerèn, Atjeh. Er is een afstraffing geweest van een strapan, een strafgevangene. Een inheemse man.

Ze liep het veld over naar het groepje mannen dat er stond. Ze zag de officieren, de onderofficieren, de dokter en de kwartiermeester, haar man, mijn vader.
In een halve cirkel stonden ze om de paal waaraan de strapan was vastgebonden. Ze zag het lichaam, ze zag het bloed. De afstraffing was afgelopen. De twee mannen die om de beurt met de rotan hadden geslagen, stonden er nog. De dokter deed wat stappen naar voren, haalde uit zijn zak een flesje, jodium zag ze, en goot dat zorgvuldig uit over het rauwe vlees. Het lichaam rilde. Een bevel van de kapitein en het slappe lichaam werd losgemaakt van de paal en voorzichtig weggedragen naar de barak.
Het groepje mannen bleef nog wat bij elkaar, keek aarzelend naar de vrouwenfiguur die daar was blijven staan. Elegant gekleed in het wit, wit gekoust ook. Maar ze werd niet aangesproken. Dat liet haar strakke, opgeheven gezicht niet toe.
Ze stond daar tot mijn vader haar aanraakte.
‘Je had niet moeten komen.’

Wat Clara duidelijk maakt, wordt door iedereen begrepen want:

Tijdens haar verdere verblijf in Blangkedjerèn vond nimmermeer een afstraffing plaats.

Adat doorsnijdt hier het gezag, en in het universum van Wies van Groningen is zoiets normaal, vooral als een Hukom — de rechter — de grenzen stelt. Maar of dat in de werkelijkheid altijd zo was?

Niet vergeten
Dat het boek autobiografisch is, maakt het dieper van betekenis. Pijnlijker ook, hier en daar. Wies van Groningen beschrijft dat ze door vriendinnen ooit als “zo Hollands als wat” werd beschouwd, en hoe lang de zoektocht naar haar erfgoed duurde. Vragen stellen, discussies voeren, en een reis in 1992 naar het familiehuis in Oma. En nog is niet alles uit het verleden duidelijk. Zo blijkt hoe vergankelijk familieverhalen zijn. Erfgoed is geen pakketje dat ergens kant en klaar licht te wachten tot iemand tijd heeft om het op te halen. Verhalen verdwijnen snel, net als namen van voorouders. Ik heb een doos vol foto’s waarvan niemand meer weet wie er precies op staan, en ik was te laat met vragen stellen. Binnen een generatie of twee kan een familiegeheugen kapot gaan of grote gaten krijgen. Hoe mijn overgrootmoeder heette, weet ik niet meer. Geen van de doden verschijnt aan mij om bescherming te bieden, in het heden ben ik aangewezen op de levenden.
Dat soort gedachten komen vanzelf bij het lezen van deze uitgave. Het is een spiegel, waarin je kijkt en nadenkt over je eigen erfgoed, en of je nog op tijd bent er iets van te bewaren.

VILAN VAN DE LOO

Wies van Groningen: Mijn voormoeders van de Molukken. Geïll., 55 pag., www.boekscout.nl, ISBN 9789402207309.

Zondag 1 juni 2014 vertelt Wies van Groningen in het Tong-Tong-Theater meer over haar voormoeders van de Molukken.