Sits: een openbaring voor de Europeanen

Gebloemde stof, het is de gewoonste zaak van de wereld. Toch is hij ooit uitgevonden, tot vreugde van velen. Sits (chintz in het Engels) is de moeder aller gebloemde stoffen. Hij is van katoen, oorspronkelijk met de hand beschilderd en glanzend opgewreven. Nederlandse kooplieden hebben bij de verspreiding ervan een belangrijke rol gespeeld. Ileen Montijn, van wie eerder deze maand Tot op de draad verscheen, besprak voor Indisch Anders Sits, katoen in bloei.  

Sits werd in India gemaakt volgens een zeer ingewikkeld procedé, en in heel Azië gewaardeerd en verhandeld. Portugese kooplieden handelden erin in de zestiende eeuw; de Vereenigde Oost-Indische Compagnie nam vanaf haar oprichting in 1602 die handel over. VOC-schepen onderweg naar Nederlands-Indië legden in India aan om sits te kopen, die in de kolonie werd geruild tegen specerijen met bestemming Europa. Geleidelijk werd sits ook naar Europa gebracht, waar men nog nooit zoiets gezien had. Die sterke kleuren, die sierlijke, exotische motieven! Steviger dan zijde, fijner dan linnen, was katoenen sits een openbaring voor de Europeanen. Zij gebruikten hem vooral voor spreien, bedgordijnen en huiskleding.

In het Fries Museum in Leeuwarden is deze zomer een tentoonstelling aan sits gewijd, en daar is gelukkig ook een boek bij verschenen voor wie er niet zelf naar toe kan. Sits, katoen in bloei; Sitsen uit de collectie van het Fries Museum is in hoofdzaak geschreven door Gieneke Arnolli, conservator en textielspecialiste. Het is een verdienstelijke poging om een wijdvertakt verhaal in minder dan 100 bladzijden op een toegankelijke manier te vertellen. Het boek is ook nog rijk geïllustreerd, wat essentieel is omdat sits toch in de eerste plaats een feest voor de ogen blijft, waarvan men ook zonder enige uitleg kan genieten.

Juist in Friesland is vanouds veel belangstelling voor sits. De stof bleef er ook na 1800 in trek, toen de elite elders er inmiddels op uitgekeken was. Vooral in de klederdracht van Hindeloopen, het destijds rijke handelsstadje aan de Zuiderzee, werd veel sits gebruikt. De kleurrijke Hindelooper dracht, en ook de met bloemen beschilderde houten meubels uit die plaats, werden in de negentiende eeuw beschouwd als uiting van een soort oer-Friezendom. Ze trokken zelfs internationaal belangstelling, bijvoorbeeld op de wereldtentoonstelling van 1878 in Parijs, waar een ‘Hindelooper kamer’ te zien was. In het boek staat een afbeelding van een fraai ‘wentke’, een vrouwenjas van vroeg achttiende-eeuwse sits uit India, die decennia lang in diezelfde Hindelooper kamer in het Fries museum heeft gestaan, en daardoor hier en daar verbleekt is, terwijl sits in het algemeen zeer kleurecht is.

Kruisbestuiving
Sits is een verbazend voorbeeld van wereldwijde, wederzijdse beïnvloeding van culturen. De bloempatronen inspireerden Europeanen tot nieuwe soorten borduurwerk met zijden of wollen draden op linnen, het crewelwork. Vanaf 1664 werden vanuit de Nederlanden ook specifieke patronen en motieven op sits besteld voor de Europese markt. Schetsen van Hollandse bloemstillevens moesten in India als voorbeeld dienen. Zo kwamen vazen met Westerse rozen, maar ook ornamenten van Europese ‘decorateurs’ zoals Daniël Marot, op de Indiase stof terecht. Rijke families bestelden sitsen spreien met hun familiewapen erop.

En de invloed ging nog verder, want de VOC had vanaf 1640 ook een vestiging in Japan, op het eiland Deshima. De ‘japonsche rokken’, zijden huisjassen die daar vandaan kwamen, waren geliefd bij deftige Nederlanders – en waarom zouden die niet van Indiase sits kunnen worden gemaakt? Zo bezit het Fries museum sinds kort een fraaie huisjas die in sitstechniek is beschilderd in Japanse stijl, met pijnboom- en pruimenbloesemmotieven; hij is tussen 1700 en 1750 in India vervaardigd.

De sitstechniek was te lastig om elders te imiteren. Maar de katoendruk was in opkomst, en halverwege de achttiende eeuw was die zover gevorderd dat in Engeland en Nederland heel aardige namaaksitsen werden geproduceerd. Ook in India werd steeds vaker gedrukt met houten blokken op katoen, in plaats van geschilderd; in onze tijd gebeurt dat nog steeds, terwijl de oude, tijdrovende sitstechniek daar nu zo goed als uitgestorven is. Hij wordt overigens wel nauwkeurig en met illustraties in het boek beschreven: van de voorbehandeling van de stof met tanninerijk plantenextract en buffelmelk tot het insmeren met was en het laten weken in schapenmest.

In het hoofdstuk over de Friese dracht is te lezen hoe weloverwogen de kostbare stof werd toegepast. Wie geen compleet jak van sits had, kon altijd nog een sitsen kroplap of ‘onderst’ dragen, een decoratief frontje in de halsuitsnijding (dat tegelijk dienst deed als bustehouder). Grote, platte zonnehoeden werden gevoerd met een stuk sits. En dan deden de kleinste restjes nog dienst om er mouwtjes of mutsjes voor baby’s van te maken. Het zijn popperige kledingstukjes die je in de werkelijkheid doen zuchten van vertedering. Maar iets van hun charme komt zeker ook over dankzij de foto’s in dit boek.

ILEEN MONTIJN

Ileen Montijn is historica en schrijfster.

Gieneke Arnolli, Sits, katoen in bloei; Sitsen uit de collectie van het Fries Museum, uitg. WBooks

Het Tong Tong Festival besteedt i.h.k.v. een VOC-programma ook aandacht aan sitsen: Lipika Bansal van de Textiel Factorij geeft op donderdag 1 juni, 12.30 uur, een lezing getiteld ‘Sitsen, gezamenlijk erfgoed van India en Nederland’.

De tentoonstelling ‘Sits, katoen in bloei’ is nog t/m 10 september 2017 te bezoeken in het Fries Museum.