Een koppelteken tussen heden en verleden: Bandoeng-Bandung van F. Springer

Dit is deel 4 in de serie ‘Het voetspoor van Indische boeken’.

Liesbeth Dolk (1954) is neerlandica. Zij promoveerde in Leiden op een Nederlands-Indonesisch onderwerp en publiceert artikelen over de Indische letteren. In 2012 verscheen haar fotoboek Vindplaatsen. De Indische jaren van F. Springer. Momenteel werkt zij aan een complete biografie van deze schrijver.

 

Het omslag van de eerste druk uit 1993

In ons gezin, eind jaren vijftig van de vorige eeuw noodgedwongen teruggekeerd naar Nederland, werd nauwelijks over het Japanse kampverleden van ouders en grootouders gesproken. Over het vooroorlogse Indië trouwens ook met mate. De blik was naar voren gericht: werk en onderdak zoeken, lopen in het Hollandse gareel. Als kind voelde je dat er onderhuids van alles aan de hand was, maar benoemen kon je het niet.

Mijn particuliere verhaal is in veel opzichten exemplarisch voor het bekende Grote Verhaal: in heel veel gezinnen werd gezwegen over de Indische kamptijd, de gedwongen ‘repatriëring’ en alle emoties die het verleden, vroeg of laat, opriep.

Vanaf mijn studententijd begon ik over ‘Indië’ te lezen. Ook romans en verhalen. Veel romans en verhalen. Tussen al die boeken vulde de novelle Bandoeng-Bandung van F.  Springer voor mij de thuis nooit besproken ervaringen ineens aangrijpend in. Niet door het gebruik van Grote Woorden, maar door subtiele schetsjes en – hoe vreemd dat ook klinkt – door veel tussen de regels te laten en juist niet te vertellen.

Springer, schrijverspseudoniem van Carel Jan Schneider, werd in 1932 geboren in Batavia. In 1938 verhuisde hij naar Bandoeng. Daar werd hij in 1942 eerst met zijn moeder en broertjes en later alleen in een jongenskamp geïnterneerd. In 1946 repatrieerde het gezin naar Nederland. Ruim veertig jaar later reisde Schneider/Springer als gepensioneerd diplomaat en auteur van romans voor een lezingenreeks naar Bandung. Die terugreis inspireerde hem tot de novelle Bandoeng-Bandung. Daarin gaat Chris Regensberg, vroegtijdig uitgerangeerd politicus, met een handelsdelegatie voor het eerst terug naar zijn geboorteland Indonesië. In Bandung logeert hij met zijn vrouw in Hotel Savoy Homann. Regensberg veinst aanvankelijk een afstandelijke houding ten opzichte van zijn Indische (kamp)verleden, maar wordt in Bandung overspoeld door herinneringen. Aan zijn jeugd, maar ook aan de lange maanden alleen als twaalfjarige in een jongenskamp. Een onverwachte ontmoeting met zijn vroegere klasgenootje Otje Blanchet smijt hem ten slotte onverbiddelijk terug naar het verleden: Bandung wordt Bandoeng.

Sommige oorlogservaringen zijn zo groot, zegt de filosoof Walter Benjamin in zijn essay ‘Der Erzähler’ (de Verteller), dat ze mondeling niet meer overdraagbaar zijn. Over die ervaringen kan je, soms pas jaren later, alleen nog schrijven. Regensberg ervaart in Bandoeng-Bandung wat Schneider en veel van zijn Indische tijdgenoten in werkelijkheid hebben ervaren: als man van middelbare leeftijd, het drukke werkende leven achter zich, wordt de oud-politicus plotseling geconfronteerd met indringende beelden, geuren, sferen en situaties, waarvan hij dacht ze vergeten te zijn. ‘In Bandoeng-Bandung,’ zei Springer eens, ‘heb ik de kampperiode van mij afgeschreven’. In een spel van werkelijkheid en verbeelding vertelt hij over de ongemakkelijkheid van koloniale verhoudingen zonder die expliciet te benoemen, beschrijft hij zonder grote woorden zijn kampervaringen en vertolkt hij op een relativerende manier gevoelens van weemoed en verlangen naar een land dat niet meer bestaat.

Een goed verhaal vertellen, daar ging het hem altijd om. Bandoeng-Bandung, in 2015 herdrukt, is nog steeds een verhaal dat zich makkelijk laat lezen. Het is ook een vertelling als een koppelteken tussen heden en verleden. Vooral daarom, denk ik, was het een wezenlijk boek voor mij.

LIESBETH DOLK

De illustratie bovenaan is een ansichtkaart van hotel Savoy Homann uit 1969, met op de voorgrond de zangeres Fenty Effendie. Privébezit van de erven C.J. Schneider.