‘Activité… Activité… Vitesse…’, zo luidde de lijfspreuk van Dominique Berretty, ontleend aan Napoleon. Ook de biografie die Gerard Termorshuizen en Coen van ’t Veer schreven over deze Indische ondernemer en journalist wordt gekenmerkt door vaart en een immense hoeveelheid actie; in zijn korte leven (1891-1934) bracht Berretty het van klerk tot miljonair, en dat ging niet zonder kleerscheuren. Esther Wils las het boek in één ruk uit.
Persfamilie
Na zijn tweedelige studie over de Indische persgeschiedenis schreef Gerard Termorshuizen de biografieën van P.A. Daum, Herman Salomonson en nu (met Coen van ’t Veer) die van Dominique Berretty, alle drie journalist. Geen wonder dat hij gepakt is door het fenomeen van de Indische pers; het ging er in de onderlinge concurrentie heftig aan toe en er liepen kleurrijke, ondernemende en getalenteerde figuren rond. Zowel Daum als Salomonson had naast een journalistiek oog ook literaire ambitie, Berretty was meer dan ambitieus als ondernemer. Dankzij de opmerkzaamheid van Daums leerling Karel Zaalberg (tevens politiek emancipator; zijn biografie werd geschreven door Ulbe Bosma) werd Berretty in 1910 opgepikt uit zijn klerkenbaantje bij de PTT en kreeg hij als corrector een kans bij de krant – het Bataviaasch Nieuwsblad, in 1885 opgericht door Daum. Slechts zestien jaar later, in 1926, haalde Berretty Salomonson, redacteur van de Java-Bode, binnen in zijn internationale persagentschap Aneta, het Algemeen Nieuws- en Telegraaf-Agentschap. Berretty was razendsnel opgeklommen, van corrector via verslaggever en buitenlands correspondent tot monopolist van het nieuws.
Charmant en pedis
Het is een veelgehoorde mythe in Indische families: de Italiaanse afkomst om een on-Hollands tintje te verklaren. Bij Dominique Berretty klopt het: zijn grootvader kwam uit Pisa, droeg de fantastische naam Federico Domenico Pietro Giovacchino Antonio Berretti en liep van huis weg om het priesterschap te ontlopen en als zeeman – met succes – zijn geluk te beproeven. Dominique zal veel van zijn opa hebben gehad: ook hij liep weg van het ouderlijk huis in Djokja om met zijn neef in Batavia een baantje te zoeken en maakte grandioos carrière. Maar zijn knappe uiterlijk had hij mede aan zijn Javaanse moeder te danken. Beide seksen waren gevoelig voor zijn charme; J.G. Boon van het Soerabaiasch Handelsblad schrijft in een in memoriam over zijn eerste ontmoeting met Berretty:
‘De indruk dien wij van den nog nauwelijks meerderjarigen Indischen jongen kregen, was onverdeeld gunstig. Zijn optreden vrijmoedig, zonder tot uitersten over te slaan, zijn aangename conversatietoon, zijn vroolijk gezicht, waaruit een paar pientere donkere oogen ons lachend aanstaarden, maakten dat hij ons in stormloop innam.’
Termorshuizen en Van ’t Veer karakteriseren hun hoofdpersoon als een djago die hield van en goed was in schermen, boksen, paard- en motorrijden, en ‘fenomenaal kon dansen’. Een ‘onverschrokken brani die de strijd niet schuwde of zelfs opzocht’. Die laatste kwaliteit kwam hem bij de krant van pas; de Indische lezers wensten behalve informatie bij voorkeur ook vermaak en scherpte: ‘Pedis was de krant, zoals het Indische voedsel.’ Een van de tijdschriften waarmee hij – na een leerschool bij verschillende kranten – furore maakte, heette niet voor niets De Zweep, geadverteerd als ‘een wreed weekblad’. In het eerste nummer, van januari 1922, stelde Berretty dat zijn pseudoniem, Jan Karwats, ‘de personificatie zal wezen van hen die met ons willen strijden voor… néén, vóór niets, maar tégen alles wat voos en vuig, corrupt en corrigibel is!’
Hoewel de biografie niet uitgebreid ingaat op zijn politieke standpunten, klinkt hier en daar wel degelijk een ontnuchterend geluid van de auteurs. Na bovenstaande passage luidt het droog: ‘Het klinkt idealistisch, maar veel waarde moeten we daar niet aan hechten. Hij zag het blad vooral als een winstgevende onderneming.’ En ze noemen het tijdschrift vervuld van een ‘door en door koloniale mentaliteit’; toen Berretty daarom kritiek oogstte van Tirto Adhi Soerjo, de hoofdredacteur van Medan Prijaji, die zijn artikel niet wilde intrekken, trok Berretty letterlijk zijn zweep en bewerkte Tirto daarmee.
Indische ambivalentie
Berretty stond aan de kant van de gevestigde orde; een bezoek bij de koningin was een hoogtepunt in zijn leven, en al moesten naar zijn mening de ‘hinderlijke verschillen worden weggewerkt’, dat was met het doel de ‘inlander’ te doen inzien ‘dat hij er wél bij vaart, indien zoo lang mogelijk het Rood-Wit- en Blauw zijn banen sliert over dezen archipel’. Hij liet zich bij gelegenheid laatdunkend uit over het gebrek aan werklust van de Indonesische arbeiders, en gruwde van de gedachte de Indo-Europese bevolkingsgroep onder de ‘Indiërs’ te scharen, waartoe ook de Indonesiërs en de Chinezen werden gerekend, zoals Ernest Douwes Dekker met zijn nationalistische beweging voorstond. Maar hij vereerde zijn Javaanse moeder, steunde haar financieel ruimhartig en had haar vaak om zich heen, ook bij openbare gelegenheden. Hij nam haar zelfs – ze was gekleed in sarong kebaja – mee op bezoek bij de Gouverneur-Generaal, wat veel opzien baarde.
Ook tegenover de Indische emancipatiepolitiek stond hij ambivalent: hij steunde het Indo-Europeesch Verbond van Karel Zaalberg, lonkte met De Zweep duidelijk naar het Indo-publiek – er stond onder andere een rubriek in het petjoh in –, maar vond dat er verder niet te veel moest worden gezeurd over raciale achterstelling: wie hard werkte kwam er wel, net als hijzelf. Misschien is het te ver gezocht, maar je neigt er toch toe in een mogelijke compensatiedwang de grond te zoeken voor de rusteloosheid die Berretty beheerste, aldus een van zijn collega-journalisten:
‘[Berretty heeft] een hart dat dreigt te bersten van weedom, omdat ook geld én eer én roem hem niet kunnen geven waar hij naar snakt: hét te bereiken, Hét!, wat hij U zelf niet onder woorden zou weten te brengen, wanneer Gij hem vragen zoudt wat hij nu eigenlijk met dat “het” bedoelde.’
Naar Amerikaans model
‘Een groots en meeslepend leven’, gaven de biografen hun boek als titel mee. Meeslepend was het beslist, of het groots was is moeilijker te bepalen. Een groot deel van de fascinatie van het verhaal ligt zeker in de ongehoorde prestaties van Berretty in het ontwikkelen van de pers in Indië – en de aandacht voor het Indische nieuws overzee; behalve dat hij een persbureau dreef dat aan ongeveer alle Indische kranten nieuws verkocht, leverde hij in samenspraak met het ministerie van Koloniën wereldwijd Indisch nieuws via de grote persbureaus: Associated Press (New York), Agence Havas (Parijs), Reuters (Londen), Wolff (Berlijn), Stefani (Turijn) en Belga (Brussel). Een zeer lucratieve zet was ook het bemiddelen op de advertentiemarkt; het leverde Aneta een fortuin op. Als haantje de voorste kende Berretty alle sleutelfiguren; hij reisde de wereld af om zijn contacten zelf te ontmoeten en oogstte daarmee veel krediet. De basis voor al dat succes was behalve zijn internationale oriëntatie – Amerika leverde het model – ook zijn grote technische kennis: de ontwikkeling van de radiotelegrafie maakte de steeds snellere uitwisseling die hij najaagde mogelijk.
Maar die monopoliepositie leverde hem vanzelfsprekend ook vijanden op in de archipel; hij aarzelde niet zijn klanten in het nauw te brengen door zelf een krant in hun stad te beginnen – of te dreigen dat te doen. En de abonnementen op nieuws en advertenties brachten ook gedwongen afname van De Zweep met zich mee. Praktijken die Berretty uiteindelijk voor de rechter brachten.
Tijdens het lezen dringt zich langzaamaan het beeld op van een Indische Great Gatsby. Berretty hield van uiterlijk vertoon: van grote auto’s, grote feesten, mooie kleren en liet – toen hij, mede door de wereldwijde economische crisis, zwaar in de financiële problemen raakte – niet alleen de kapitale Villa Isola bouwen maar ook het land eromheen naar zijn smaak herinrichten. Dat vergde het werk van zevenhonderd man, die ravijnen dichtten en bergen afgroeven om een heuvelig landschap te scheppen. In die villa was een witte vleugel een van de blikvangers. Berretty was een eenzame ziel, zo blijkt uit de correspondentie met zijn vriend Herman Salomonson, en een ongelukkige romanticus: hij trouwde zes keer. Zijn exen werden goed behandeld, en ook zijn kinderen werden gekoesterd, maar toen zijn snelle leven met een klap tot stilstand kwam – hij stortte in Syrië neer met het vliegtuig de Uiver, op weg van Schiphol naar Indië – liet hij zijn familie vooral schulden en Aneta een nagenoeg lege kas na. Zijn biografen gebruiken meermaals het woord megalomaan; misschien past dat beter dan groots, al was zijn nalatenschap aan de pers enorm – Aneta overleefde en ging in 1949 op in het Indonesische Antara – en zijn zwier onmiskenbaar.
ESTHER WILS
Gerard Termorshuizen en Coen van ’t Veer, Een groots en meeslepend leven; Dominique Berretty, Indisch persmagnaat, Walburg Pers
Foto bovenaan, v.l.n.r.: Chr. A. de Vries, Herman Salomonson, Berretty’s zoon Dodo (wat een lieve naam), Charlotte Berretty (zijn vijfde echtgenote), Annie Salomonson en Dominique Berretty omstreeks 1930 aan de Rivièra. Alle hier getoonde foto’s, en nog veel meer, staan in het boek afgedrukt.