Dit is deel 23 in de reeks ‘Het voetspoor van Indische boeken’.
Afra van Ooijen (1993) is de nakomeling van één Molukse en drie Hollandse grootouders. Zij studeert Geschiedenis aan de Universiteit Utrecht, waar ze in 2019 hoopt af te studeren op het beeld van de Indo in de literatuur. Daarnaast werkt zij als fotomodel.
Toen ik in de 6e klas van het VWO een literatuurthema moest kiezen voor Nederlands, werd dat zonder twijfel ‘Nederlands-Indië’. Van de vier boeken die ik moest kiezen, was Couperus’ De stille kracht mijn absolute favoriet. Mijn leraar waarschuwde me dat het wellicht langdradig zou zijn, en vooral lastig te begrijpen wanneer je de koloniale context niet goed genoeg kent. Desondanks verslond ik het boek nog sneller dan Haasse’s korte Oeroeg.
Toegegeven, destijds was ik vooral geïnteresseerd in het vinden van fragmenten uit de televisieserie uit 1974, die vaak werden nagespeeld bij etentjes met familie, zoals het fragment waarin de regent van Ngadjiwa zich dronken misdraagt op de Pasar Malam en schreeuwt: ‘Muziek! Ik wil muziek heuren!’ (spoiler alert, deze quote is helaas onvindbaar in het boek). Nog interessanter vond ik zowel de kritische toon die ik af en toe bespeurde jegens de Nederlandse aanwezigheid, als de geheime affaires die haaks stonden op de kuisheid die ik verwacht had in de negentiende eeuw.
Een paar jaar later, een beetje ouder en wijzer, herlas ik De stille kracht voor mijn studie Geschiedenis vanuit een heel ander perspectief. Na verschillende wetenschappelijke stukken[1] te hebben gelezen over Nederlands-Indië, bleek Couperus een tamelijk accurate weerspiegeling van de Nederlands-Indische samenleving te hebben geschetst, zowel in de publieke sfeer (bijvoorbeeld het politieke bestuur) als in de privésfeer (zoals huishouden en familiebanden). Pas nu zag ik de complexe ideeën over afkomst en huidskleur, en de mate waarin deze ideeën invloed hadden op je positie binnen de koloniale samenleving. Couperus schreef voor die tijd dan wel kritisch over de Nederlandse waan om te denken dat zij de bevolking van Nederlands-Indië werkelijk konden overheersen, toch was hij niet zo ‘modern’ in al zijn ideeën. Zo bevestigen veel personages uit De stille kracht de stereotyperingen uit die tijd.
Tijdens het fin de siècle heerste er de angst dat de koloniale samenleving onderhevig was aan moreel, cultureel en zelfs raciaal verval, en dit thema is herhaaldelijk aanwezig in De stille kracht. Dit wordt bijvoorbeeld zichtbaar in de continue angst van Eva Eldersma, dat zij haar Europese intellect zal verliezen en zal ‘verindischen’. Deze angst was daarom nog sterker jegens de in Indië geboren Nederlanders, zoals bijvoorbeeld naar voren komt in het personage van Léonie van Oudijck. Zij is apathisch naar iedereen om haar heen en onverschillig over haar sociale verplichtingen als vrouw van de resident. Daarnaast heeft zij meerdere buitenechtelijke relaties, die wijzen op de vermeende immorele seksualiteit in de koloniën waar men terug in het ‘moederland’ zo voor vreesde.
Vooral interessant is de verwarrende en diverse positie van de Indo-Europeaan, die zich tussen de kolonist en de gekoloniseerde bevond, waarbij het hebben van privileges afhankelijk was van de erkenning van de blanke vader. Deze hybride identiteit wekte veelal argwaan op bij de koloniale macht, want zou de Indo uiteindelijk toch loyaal zijn naar de Indonesische kant? Dit stereotype, van de gespleten persoonlijkheid van de Indo, komt in Couperus’ De stille kracht vaak genoeg voor. Neem bijvoorbeeld de passage waarin Addy de Luce en Theo van Oudijck, beiden van gemixt bloed, samen naar de kampong gaan om Theo’s niet erkende halfbroer, si-Oudijck, te ontmoeten. Addy en Theo zijn normaliter elkaars rivalen in de liefde, maar in deze passage sympathiseren zij met elkaar vanwege een gedeelde trots op hun gemengde afkomst. Theo denkt tijdens deze ontmoeting:
‘Het deed de echte zoon goed hiervan te horen, omdat hij in het diepst van zich, hoe blond en hoe blank ook, meer was de zoon van zijn moeder, de nonna, dan de zoon van zijn vader; omdat hij in het diepst van zich die vader haatte, niet om die aanleiding of deze reden, maar om een geheimzinnige bloedantipathie … geheimzinnig verwant voelde aan deze onechte broer … beiden zonen van eenzelfde moederland.’
Naast de achterdocht jegens de loyaliteit van de Indo, heerste er tijdens het fin de siècle ook een volks geloof dat moreel en cultureel verval het gevolg was van raciale degeneratie door het mengen van bloed. De overtuiging was dat de mate van degeneratie gelinkt was aan de hoeveelheid Indisch bloed, en dat deze mix mooie, maar hersenloze en primitieve kinderen opleverde. Hoewel bij Couperus zelf een beetje Indisch bloed door de aderen vloeide, weerhoudt dit hem er niet van om in De stille kracht dit racistische stereotype als normaal aan te nemen. Couperus beschrijft Addy de Luce bijvoorbeeld als volgt: ‘… de jongste zoon, Adrien de Luce, Addy, in wie het bloed van de Solose prinses en dat van de Franse avonturier zich harmonieus vermengd hadden, menging, die hem wel geen hersenen had gegeven, maar een mooiheid van jonge sinjo … iets van verbeelding of intellect scheen Addy niet te hebben … voelen deed hij alleen met de vage goedhartigheid … en verder was hij als een mooi dier, in zijn ziel en hersenen ontaard.’
Ondanks deze achterhaalde stereotyperingen blijft De stille kracht een van mijn favoriete boeken. Naast een heerlijk gevoel voor drama, biedt het interessante inzichten in hoe verschillende groepen mensen in Nederlands-Indië zicht tot elkaar verhielden. Hoewel de karakterbeschrijvingen niet meer van deze tijd zijn, is het belangrijk om te erkennen dat racistische ideeën toentertijd een dominant denkbeeld waren, en dat deze ideeën impact hadden op de levens en posities van individuen. Zodoende biedt Couperus na meer dan een eeuw een belangrijke bron van kennis over de koloniale samenleving, die dankzij de dosis amusement eraan bijdraagt dat deze kennis niet verloren gaat.
AFRA VAN OOIJEN
Het batik boekomslag van De stille kracht uit 1900, bovenaan, is van Chris Lebeau.
[1] Bijvoorbeeld:
– Ulbe Bosma and Remco Raben, Being “Dutch” in the Indies: A History of Creolisation and Empire, 1500-1920 (Athens 2008)
– Jean Gelman Taylor, The Social World of Batavia: Europeans and Eurasians in Colonial Indonesia (Madison 2009)
-Ann Laura Stoler, Carnal Knowledge and Imperial Power: Race and the Intimate in Colonial Rule (Berkely 2002)
– Ann Laura Stoler en Frederick Cooper (red.), Tensions of Empire: Colonial Cultures in a Bourgeois World (Berkely 1997)
Lees hier de volledige tekst van De stille kracht op de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren.