Met De Atjeh-oorlog moet het zijn begonnen

Dit is deel 6 in de reeks ‘Het voetspoor van Indische boeken’.

Herman Keppy (1960) is schrijver en journalist. Van zijn hand verschenen onder meer de boeken De laatste inlandse schepelingen (1994), Tussen Ambon en Amsterdam (2004) en Pendek; Korte verhalen over Indische levens (2013). Najaar 2018 rondt hij tien jaar onderzoek af met een boek over het Indisch en Indonesisch verzet in Nederland tijdens de Tweede Wereldoorlog, getiteld ‘Zijn jullie kerels of lafaards?’ Over het Haagse verzet was in 2014 al een tentoonstelling te zien op de Tong Tong Fair. Op 28 mei om 13.30 u houdt Keppy aldaar een lezing onder de titel ‘Vrouwen in verzet’.

 

Toegegeven, ik heb De Atjeh-oorlog van Paul van ’t Veer in de ramsj gekocht, begin jaren tachtig van de vorige eeuw. Het gaat om de derde druk uit 1980 (De Arbeiderspers), de eerste druk stamt van 1969. Prijs: van 45 gulden voor 19 gulden 50. En dat was toch nog best een uitgave, een elpee kostte ook zoiets. Of had je toen al cd’s? Ik weet het niet meer precies. De omslag van een sabel die door een landkaart prikt, zal me hebben aangesproken.
Ik was begin twintig, daarvoor hield ik me niet bezig met Indië, maar met De Atjeh-oorlog moet het zijn begonnen. Nooit iets over die oorlog geleerd op school, terwijl het een van de langste oorlogen is die Nederland ooit heeft gevoerd, het ene jaar feller dan het andere, met gevechtspauzes, maar in totaal onafgebroken zo’n slordige 69 jaar. En mijn opa heeft er ook aan deelgenomen, al staat dat niet in het boek.
Paul van ’t Veer had iets met Indië en Indonesië, dat helpt, al kwam hij er zelf niet vandaan. Hij was een ouderwetse onderzoeksjournalist, en bovendien één die de gevonden kost logisch en gemakkelijk leesbaar op kon dienen. Kortom, het boek is om te smullen.
Het duizelde me toen ik las over de gigantische kosten van de expedities; het verlies aan mensenlevens, vooral door ziekte en uitputting; de inzet van ‘kettingberen’, dat bleken door het gouvernement gestraften die levensgevaarlijke slavenarbeid moesten verrichten; en de tomeloze jacht op Teukoe Oemar, de onverzoenlijke. Ja, haal je de koekoek dat hij onverzoenlijk was.
In het boek staat de verbijsterende foto afgedrukt van een veroverd fort waar je tussen de lijken nog een levende peuter ziet zitten, en op de wallen pronkt het zegevierende Indisch leger dat werd aangevoerd door Van Daalen. Smakeloos tafereel, wie schept er genoegen in dat beeld vast te leggen, zelfs in die tijd? Tegelijkertijd fascinerend en echt, zo waanzinnig kunnen mensen zijn.
Een citaat: ‘Eén ding staat vast: het waren voor Atjeh Tien Bloedige Jaren. Het aantal gesneuvelden aan Nederlandse kant, 508, steeg niet veel boven het gemiddelde van de gehele oorlog. Van 1899 tot 1909 werden echter 21.865 Atjehers gedood, dat is haast vier procent van de bevolking. Deze cijfers zijn officieel. Van Heutsz was de eerste gouverneur die ook de Atjehse verliezen liet opnemen.’

HERMAN KEPPY

De foto bovenaan is genomen op 14 juni 1904, nadat het dorp Koetö Réh was ingenomen en uitgemoord – de peuter zit naast de militair, centraal in beeld.