De pers en de Indische emancipatiebeweging

Dit is deel 19 in de reeks ‘Het voetspoor van Indische boeken’.

Ulbe Bosma (1962) is bijzonder hoogleraar internationale comparatieve sociale geschiedenis aan de Vrije Universiteit Amsterdam en is daarnaast als onderzoeker verbonden aan het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis. In 1997 verscheen zijn proefschrift Karel Zaalberg; Journalist en strijder voor de Indo, in 2003 De oude Indische wereld (met Remco Raben). Bosma heeft zich daarna bezighouden met de Indische pers, naoorlogse migrantenorganisaties, de geschiedenis van arbeid en arbeidsmigratie en doet momenteel onderzoek naar de geschiedenis van de wereldwijde productie, handel en consumptie van suiker.

 

Tirto Adhi Soerjo

Het zal begin 1988 zijn geweest, toen ik begon te lezen in Pramoedya Ananta Toers tetralogie over de Indonesische journalist Tirto Adhi Suryo, die leefde van 1880 tot 1918. Ik was net begonnen aan mijn proefschrift over de Indische journalist Karel Zaalberg; na mijn afstudeerscriptie over wat in de koloniale tijd de Indo-Europese of Indische emancipatiebeweging werd genoemd. Ook Tong Tong heeft zich overigens in de jaren vijftig en zestig intellectueel schatplichtig verklaard aan die beweging. Mijn allereerste artikel stond in 1988 op het punt te verschijnen. Het zou zich verzetten tegen het beeld van de Indische Nederlander als te allen tijde loyaal aan het koloniale bewind. Het ging hier wat mij betrof om een clichébeeld dat de koloniale blanke elite en vooral het koloniale bestuur in Batavia goed uitkwam maar geheel voorbijging aan wat er onder de in Indië geboren Europeanen leefde. In mijn proefschrift wilde ik het ‘ware verhaal’ over de politieke rol van de Indische Nederlanders in de koloniale tijd over het voetlicht brengen vanuit het perspectief van één van hun leiders, de journalist Zaalberg, hoofdredacteur van het grootste Nederlandstalige dagblad van Nederlands-Indië.

Deel een van P.A. Toers romanreeks

In verschillende opzichten was Pramoedya’s vierdelige roman voor mij een feest der herkenning.  De hoofdpersoon in mijn studie en Tirto Adhi Suryo waren tijdgenoten, die de tekenen des tijds hadden begrepen en die in die eerste jaren van de twintigste eeuw geloofden dat Azië bezig was te ‘ontwaken’ — tegenwoordig zouden we zeggen zich te emanciperen.

In Nederlands-Indië speelde de Nederlandstalige pers daarin een opmerkelijke rol. Zij had zich in 1904 had ontworsteld aan de koloniale censuur en schreef met warme sympathie over de opvoeding van de Indonesiërs tot politieke zelfstandigheid, voorlopig onder Nederlandse leiding. Dat nog wel. Tirto Adhi Suryo had zijn eerste passen op het journalistieke pad afgelegd onder de hoede van Karel Wybrands, de leider van het Bataviase Nieuws van den Dag. Dezelfde Wybrands zou de geschiedenis ingaan als het boegbeeld van de koloniale revolverjournalistiek; een man die tot op het bot reactionair was. Ik kon het me nauwelijks voorstellen toen ik dit verhaal bij Pramoedya las, maar eenmaal diep in mijn onderzoek gedoken vond ik het bewijs van veel wat er in diens tetralogie wordt beschreven. Wybrands vertolkte aanvankelijk het anti-moederlandse sentiment dat in Indië breed leefde. Pas na 1912, met de opkomst van de eerste Indonesische massabeweging, de Sareket Islam, die binnen de kortste keren bijna een miljoen leden telde, zou hij zich als een koloniale diehard laten gelden. Op dat moment was Tirto Adhi Suryo, de geestelijke vader van deze beweging, door koloniale ambtenaren als gevaarlijk — lees: te kritisch — persoon naar de zijlijn geschoven. Zaalbergs vroegere medewerker Ernest Douwes Dekker, die zich als eerste voor de onafhankelijkheid van Indonesië had uitgesproken, bevond zich in ballingschap in Nederland.

Naarmate ik meer van de tientallen microfilms van Indische kranten afdraaide — tegenwoordig zijn deze kranten online voor iedereen toegankelijk — begreep ik beter hoe knap Pramoedya had laten zien dat het Indonesische nationalisme aanvankelijk veel breder en toleranter was geweest dan rond 1980 zowel in Indonesië als Nederland bekend was. Het was een nationalisme geweest dat alle bevolkingsgroepen van Indonesië omvatte, inclusief de Europeanen. Zijn roman bevatte een niet mis te verstane kritiek op het toenmalige het bekrompen politieke klimaat onder Suharto. Het manuscript was niet voor niets velletje voor velletje uit Pramoedya’s detentieoord op Buru gesmokkeld.

Door Pramoedya’s roman voelde ik mij als debuterend historicus enorm gesterkt in mijn poging om de politieke geschiedenis van de Indische Nederlanders niet te beschrijven als een opmaat naar gewelddadige dekolonisatie en traumatische repatriëring, vanuit de wijsheid achteraf, maar vanuit het perspectief van die koloniale tijd zelf waarin de toekomst immers nog onbekend was. De Indische dagbladpers schreef veel over de toekomst, en ook Karel Zaalberg deed dit, echter zonder deze te kennen. Men zocht zijn weg in een uiterst ingewikkeld en menigmaal onbegrijpelijk heden, zoals we trouwens dat allemaal doen. Het oordeel achteraf is uiteraard altijd gemakkelijker, maar te gemakkelijk voor serieuze geschiedschrijving.

ULBE BOSMA