Dit is deel 12 in de reeks ‘Het voetspoor van Indische boeken’.
Anton Stolwijk (1979) is neerlandicus en journalist. Hij woonde lange tijd in Atjeh en schreef tijdens een aanstelling als geassocieerd onderzoeker bij het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde het boek Atjeh. De bloedigste strijd uit de Nederlandse koloniale geschiedenis (2016).
Ik kan niet zeggen dat ik al mijn hele leven door Indië (of Indonesië) gegrepen ben. Toen mijn vrouw een jaar of tien geleden naar Atjeh ging voor haar promotieonderzoek, zag ik als een berg op tegen het bezoek dat ik haar zou gaan brengen: de lange reis, de hitte, de onverstaanbare taal, het gebrek aan boterham en aardappel. Niemand die ik kende, zelfs geen verre voorouder, had ooit een stap in deze contreien gezet — het voelde alsof ik op expeditie moest naar de maan.
Wat boeken betreft had ik me ooit, tijdens mijn studie Nederlands, zonder tegenzin maar ook zonder bijzondere belangstelling door het rijtje verplichte Indië-nummers gewerkt: Max Havelaar, De stille kracht, Goena-goena, Rubber. Sommige mensen hebben ‘iets’ met Indië en andere niet; ik kwam al snel tot de conclusie dat ik klaarblijkelijk tot de tweede categorie behoorde.
Dit alles veranderde op het moment dat ik in Banda Atjeh uit het vliegtuig stapte. De lange reis, de hitte, de onverstaanbare taal en het gebrek aan boterham en aardappel bleken me op het lijf geschreven; het was alsof ik thuis kwam. De Atjehse gastfamilie van mijn vrouw onthaalde me als een verloren zoon — dat hielp natuurlijk ook.
Het tragische koloniale verleden van Atjeh kwam ik in de maanden erna terloops op het spoor: ik stuitte op een paar oude Nederlandse barakken, een begraafplaats, een monument, een verroest locomotiefje.
Het moment waarop mijn vage interesse in de Atjeh-oorlog overging in een regelrechte obsessie kan ik me nog helder voor de geest halen, en het boek dat die omslag veroorzaakte ook.
Telefoongids voor Noord-Sumatra omvattende de telefooncomplexen van Atjeh, stond er op het beduimelde stapeltje papier dat ik zonder enige aanleiding in handen gedrukt kreeg. De eigenaar was een stokoude vrouw bij wie we op visite waren — achteraf bleek haar vader een beroemde Atjehse edelman.
Ik was overal even diep van onder de indruk.
Van het feit dat ze dat telefoonboek al die tijd bewaard had. Van het feit dat ze nog Nederlands kon lezen. Van het feit dat er bijna alleen maar nummers van militairen in het telefoonboek stonden. Van het feit dat je in de jaren 30 blijkbaar al naar Europa kon telefoneren.
Maar vooral van de verloren wereld die ineens voor me openging. Het leven in koloniaal Atjeh leek plotseling zo gewoon: hier stonden de namen en adressen van de mensen die er woonden, hier stonden de advertenties voor de fietsenmaker en de bloemenwinkel, hier stonden de tarieven voor interlokale telefoongesprekken, hier stond hoe vaak je moest schellen voor een storingsvrije oproep. Ineens zag ik het voor me, en ineens werd me duidelijk wat voor soort boek ik over Atjeh zou willen schrijven.
In de jaren erna heb ik een complete bibliotheek aan indrukwekkende boeken over Indië doorgewerkt, van Maria Dermoût tot Pramoedya Ananta Toer tot Alfred Birney, maar zo’n magische ervaring als met het oude Atjehse telefoonboek heb ik nooit meer gehad. Schoonheid schuilt soms in onverwachte hoekjes, is denk ik de les van dit alles. En: bewaar uw oude telefoonboeken!
ANTON STOLWIJK
De foto bovenaan werd genomen door Anton Stolwijk in Banda Atjeh, 2015. Afgebeeld is de dochter van Panglima Polèm, die het telefoonboek van Atjeh bewaard had.