‘Een kalmerend lichtbruine huid’

Leo_Vroman_Tong Tong Fair_webEsther Wils las voor Indisch Anders Hoe mooi alles. Leo en Tineke Vroman, een liefde in oorlogstijd van Mirjam van Hengel.

Liefde komt niet uit het niets. Die constatering die je als volwassen mens zelf kunt trekken, wordt bevestigd door het lezen van de romantische, levenslange liefdesgeschiedenis van Leo Vroman en Georgine (Tineke) Sanders. Beiden hebben daar zelf over geschreven, Leo zelfs zo veel dat je bij zijn naam vanzelf aan Tineke denkt (zie De Gids). Mirjam van Hengel, jaren lang zijn redacteur bij Uitgeverij Querido en intiem bevriend geraakt met het echtpaar, bracht hun verhalen bij elkaar tot een spannend en ontroerend vlechtwerk dat door het hoge realiteitsgehalte niet sentimenteel wordt. Het is hier niet de plaats om de plot uit de doeken te doen; een van de mooie en overtuigende aspecten van het boek is juist de geleidelijke onthulling van de diepere gronden, de twijfels en de verzaking van beide geliefden, op cruciale momenten. Die schokjes moet de lezer zelf ervaren. Wat geen kwaad kan om hier te onderzoeken is de alom aanwezige Indische component – in beider levens speelde die van jongs af aan.
Tineke (1921) bracht haar eerste jaren door in Fort de Kock, West-Sumatra, en reisde als alle ambtenaarskinderen de halve archipel over, tot zij met haar broers en moeder in 1938 naar Nederland ging. Van beide kanten had zij Aziatisch bloed, maar ondanks hun donkere uiterlijk werden de kinderen geacht afstand te houden van andere Indo’s – en helemaal van de Indonesiërs. Tineke leefde in een zeer kleine kring en verstond zelfs geen Maleis; het was voor haar een bevrijding in Nederland – ook vanwege de veel minder hiërarchische samenleving – met iedereen te kunnen praten en zich zelfstandig te kunnen bewegen, al was ze toen al een wat stil en teruggetrokken meisje geworden.
Leo (1915-2014) kwam als kleine jongen al in aanraking met de Indische kostgangers van zijn vader die natuurkundeleraar was aan het deftige Wullingsinstituut in Voorschoten. Leo bewonderde die jongens zeer; hij beschreef er een aan Van Hengel: ‘een van die prachtige half-Indonesische jongens, met glad lang blauwzwart haar, donkere ogen en tropische mogelijkheden’. En hij hield van het zeeroversjongetje uit het bekende Indische kinderboek van Marie van Zeggelen, ‘gracieus en betoverend’. Toen hij Tineke ontmoette op een feest bij hun beider Utrechtse studentenvereniging, was het liefde op het eerste gezicht, maar haar ranke, zachtbruine schoonheid was hem vertrouwd.

Blikseminslag
Leo was al gevoelig gemaakt voor het idee van de Blikseminslag; zijn geliefde nichtje Els, met wie hij samen in een beukenboom mooie momenten van verbondenheid had beleefd, voorzegde hem al: ‘Als ze zo is als ik me haar voor jou voorstel dan hoeft ze je maar aan te kijken en je ziet […] alleen nog maar een mooie beuk met “wiet…” en ‘tjet…” zeggende vogeltjes.’ Hij had lange tijd met zijn ziel onder zijn arm gelopen, als uitzonderlijk intelligente, originele en opvallend uitziende jongeman – hij was broodmager en had een enorme neus, die hem dwarszat. De bewuste Blik viel na een interessant incident: Leo had Tineke aan het diner zijn rijst aangeboden, in de veronderstelling dat het andere eten haar als Indische niet smaakte. Tineke was een beetje beledigd (‘weet hij niet dat ik ook wel eens iets anders eet?’) en bedankte voor de eer: ‘Ze keek nu pas in mijn ogen, en schudde haar hoofd. Meteen werd de achtergrond als een wand van beschilderd karton en verdween de eetzaal tactvol en bescheiden, op geroezemoes na, en ik dacht letterlijk: Godallemachtig! Ik zit naast mijn vrouw!’
Van Hengel wijst op Leo’s neiging de geschiedenis te verdichten tot een reeks van sleutelscènes, misschien ook wel het kenmerk van een schrijver. In werkelijkheid hadden de studentjes elkaar de week tevoren al ontmoet en was De Blik bij hem al enigszins voorbereid. Tineke had van dat alles niks gemerkt en was overdonderd toen Leo haar – ze was zeventien – ten huwelijk vroeg. Maar ook zij had een grote verbeelding, en besloot na veel twijfelen op zijn verzoek in te gaan nadat ook zij een visioen had gehad: ‘En opeens zag ze Leo voor zich, op een vroege morgen, aan tafel, in zijn afzakkende pyjama, met haar dat nog niet gewassen was, ongekamd. En ze zag hoe gezellig het was, hoe dierbaar. En toen zei ze tegen zichzelf ja, dat ze het maar moest proberen.’ Misschien was dat toch nog iets te huiselijk voor een jonge vrouw. Het duurde nog zeven jaar voordat ze inderdaad in de echt werden verbonden, na gewilde en ongewilde omzwervingen, en duizenden brieven over een weer. De details leze men na.

Vroman_Illu_p.282_VanHengelOorlog
Zonder het te hebben opgezocht kreeg Leo toch de gelegenheid kennis te maken met de sawa’s, de tokehs en de rest van het tropisch decor van Tinekes jeugd. Toen de oorlog in 1940 vanuit Oost-Europa begon op te dringen en vele joodse vluchtelingen voor zich uitdreef richting Nederland, besloot hij – opnieuw in een kort moment van helderheid – het land te verlaten; als joodse jongen liep ook hij gevaar. Via Engeland kwam hij terecht in Batavia; Tinekes vader die daar was achtergebleven, nodigde hem uit en hielp hem ook daar zijn studie biologie af te maken. Leo beleefde er, hoewel afgesneden van zijn geliefde, aanvankelijk een goede tijd: hij maakte kennissen onder wie Beb Vuyk en Rob Nieuwenhuys, gaf les, ging schrijven en illustreren voor De Fakkel en het Indisch Weekblad. Tot ook daar in 1942 de oorlog uitbrak, hij in dienst kwam bij de Landstorm in Batavia en vervolgens geïnterneerd werd in krijgsgevangenenkampen in Bandoeng, Tjimahi, Tjilatjap, Osaka en Nagaoka.
‘Over de gruwelen van de Japanse kampen kun je bij iedereen beter terecht dan bij Leo, die zelfs van zijn kampdagboeken een vrolijke potpourri van plaatjes, tekeningen, gedroogde planten en dieren, taalspelletjes en typografische feestelijkheden heeft weten te maken’, schrijft Van Hengel. Maar verschrikkingen heeft hij meegemaakt en fysiek is hij er bijna aan onderdoor gegaan. Wat hem op de been hield waren zijn vermogen zich terug te trekken in zijn gedachten en zijn verwondering als bioloog over al het levende dat hij aantrof; ‘Leo […] zorgde intussen tevreden voor zijn slangen, bouwde een huis van kistjes voor ze en nam er soms eentje mee uit wandelen aan het puntje van zijn staart.’ Ook zijn sociale talent heeft hem geholpen; hij kwam Rob Nieuwenhuys in het kamp weer tegen maar raakte vooral intens bevriend met Tjalie Robinson (zie ook: ‘Eindelijk weer eens praten’). Samen werkten ze voor de Kampkroniek. Weekblad voor het krijgsgevangenenkamp te Tjimahi. Toen Leo op het schip naar Japan werd gezet, verloren ze elkaar uit het oog, maar Leo’s inventiviteit verliet hem niet: ‘Ik had van een kanarienoot voor Tineke een hanger gemaakt door hem te graveren met scènes van water, aarde en lucht en daartussen gemengde gebeurtenissen. Nu kon ik hem oppoetsen met olie die uit een machine aan boord druppelde.’
Tineke schreef de oorlog door brieven aan ‘Leeuw’ in haar dagboek, hij schreef een novelle Tineke, vele gedichten en brieven die zij niet ontving. Pas in het krijgsgevangenenkamp in Manila ontvangt hij haar eerste brief, en schrijft hij haar: ‘Lieve, lieve, lieve, lieve, lieve, lieve, lieve, lieve, lieve, lieve, lieve, kleine gekke, bruinachtige, zachtzinnige, mooie, peinzende, fluisterende, glimlachende, ontroerende, ernstige, voorzichtige apekop! Kortom, Meizebeest dus.’

Wat een meeslepend verhaal, met dissonanten die pijn doen, citaten die bijna jaloers maken en veel stof tot nadenken – wat maakt bijvoorbeeld die lichtbruine huid zo kalmerend, zoals ook Leo benoemde? Van Hengel heeft zich intelligent en gevoelig ingeleefd, schrijft soepel en heeft het gecompliceerde dubbelverhaal handig in elkaar gestoken. Ze maakt slechts een enkele uitglijder: Indonesiërs worden Indisch genoemd, en een suggestie dat Tineke wellicht vanwege haar Indische jeugd ‘een open en vrije houding had ten opzichte van lichamelijkheid en seksualiteit’ wordt niet nader gespecificeerd – terwijl het milieu bij haar thuis juist zo Europees georiënteerd was; nauwe aaiconnecties met baboe waren waarschijnlijk taboe. Wellicht kan dat worden herzien voor de volgende druk; het boek zal vast een groot publiek bekoren.

ESTHER WILS

Mirjam van Hengel, Hoe mooi alles. Leo en Tineke Vroman, een liefde in oorlogstijd, Uitgeverij Querido.

Wie de schrijfster zelf wil horen vertellen over de totstandkoming van Hoe mooi alles kan zaterdag 31 mei om 19 uur terecht op de Tong Tong Fair.