In 1965 verscheen Anak Kompenie van Lin Scholte, dat door een jury bestaande uit Robert van Gulik, Rob Nieuwenhuys en Margaretha Ferguson als winnaar van een schrijfwedstrijd werd aangewezen. Als een van de weinigen schreef Lin Scholte (1921–1997) met groot oog voor detail over het leven in de tangsi (kazerne) in Nederlands-Indië, waar KNIL-militairen dikwijls samenleefden met hun Indonesische vrouw en hun kinderen. Vanwege het vijftigjarig jubileum van haar boek besteedt het Tong Tong Festival op 28 mei aandacht aan Lin Scholte, en Edy Seriese schrijft voor Indisch Anders over de plaats van Lin Scholtes oeuvre in de Indische cultuur.
“Wat ga je later worden als je groot bent?” vroeg haar aanbidder aan de vijftienjarige Lin Scholte, fietsend door het Makassar van 1937. “Schrijfster”, antwoordde zij, zonder aarzelen en in alle ernst [1]. Dat was geen gebruikelijk toekomstperspectief voor een KNIL-dochter. Huisvrouw of typiste, zoals de aanbidder samenvatte, dat was ongeveer de keuze, en het werd huisvrouw. Pas veel later en heel ergens anders werd Lin Scholte ook schrijfster. In Nederland publiceerde ze in 1965 Anak Kompenie, later gevolgd door Bibi Koetis voor altijd (1974) en Takdiran (1977), drie bundels vertellingen over het leven in haar Javaans-Nederlandse grootfamilie in Indië en in Nederland. Maar ze debuteerde, nog onder haar gehuwdennaam H.G. Siebenhaar-Scholte, in Tong Tong, in mei 1962 met ‘Tjindokoe’ een fascinerende vertelling over Wagiman, de derde man van haar grootmoeder Tumirah, die het vermogen bezat zich in een tijger te veranderen en zo lange afstanden in korte tijd af te leggen. En daar oefende ze tussen 1962 en 1980 in ruim 40 bijdragen haar bijzondere schrijfstijl, die zich voorlopig het best laat omschrijven als op schrift gestelde mondelinge vertelling.
Die schrijfstijl werd niet echt gewaardeerd. Wel door de Tong-Tong-lezers natuurlijk, maar niet door de Nederlandse literaire kritiek die zich in Indische kringen vooral vertoonde in de persoon van Rob Nieuwenhuys. Hij prees de sociologische relevantie, het eenvoudig taalgebruik, de eerlijkheid van toon. Maar de echtheidsclaim die Scholte neerlegde met haar vertellingen — “ik heb niets verzonnen”, schreef ze in een ingezonden brief aan Tong Tong — was volgens de toen dominante opvattingen, juist een literaire diskwalificatie. Echte literatuur was immers fictie, een spel van ‘echt’ met ‘verbeelding’ en literaire vormen, liegen was een kwaliteit, zelfs dichters logen de waarheid, volgens een courant gezegde (van Bertus Aafjes), en zelfs Jan Wolkers werd, net als Scholte, als ‘verteller’ buiten het Nederlandse literaire bastion gehouden. Maar Lin Scholtes schrijven en schrijverschap, en ook haar taalgebruik zijn daar ook niet thuis, althans niet alleen daar. Scholte putte uit een totaal andere bron, die zich voorlopig nog het best laat aanduiden met de term Indische cultuur. Vandaar dat zij zo gemakkelijk paste in de kring van Tong Tong. Want dat was indertijd de enige plaats in Nederland waar die cultuur na haar landverhuizing uit Indonesië podium kreeg en doorontwikkeld werd.
En daar was het literaire gehalte van Lin Scholte lang geen discussiepunt. Natuurlijk was haar werk literatuur. Ze haalde een Indisch thema uit de verdoemde staat van cliché en koloniale hear-say, voorzag de mensen om wie het ging van vlees en bloed, van eigenheid en leven, en presenteerde zo haar eigen waarheid en zicht op de wereld. Wat is literatuur schrijven anders dan dat? Bovendien hervertelde ze in haar werk de vertellingen van haar voorouders. Dat wil zeggen dat ze orale literatuur, de verteltraditie waarin zij was grootgebracht en die tot ver de 20e eeuw in kenmerkend bleef voor de Indische cultuur, omzette in schriftelijke literatuur, zoals Maria Dermoût deed, en Tjalie Robinson en later Paula Gomes, Yvonne Keuls en Wies van Groningen. De overgang van mondelinge naar schriftelijke literatuur was een proces waar de Indische literatuur al vanaf Valette (1853-1922) en Westenenk (1872-1930) mee worstelde. Het resulteerde in een voorlopig hoogtepunt toen Vincent Mahieu in 1955 (in Tjies, een bundel vertellingen) de vertelling tot literair genre verhief boven de roman en de short story die in de westerse cultuur als de hoogste vorm van literatuur golden. De Indonesische schrijver Mochtar Lubis deed in 1974 iets soortgelijks vanuit de geschiedschrijving door de vertellingen van zijn voorouders op te nemen in Het land onder de regenboog, de allereerste ‘eigen’ ontstaansgeschiedenis van Indonesië. Het scheppingsverhaal van de Bataks, de metafysica van de Mentawai en daarmee al die mondelinge overleveringen die in westerse ogen ‘slechts’ vertellingen waren, hij verhief ze tot bron van zijn geschiedschrijving, gelijkwaardig aan zijn schriftelijke bronnen, die overwegend vanuit westers perspectief geschreven waren. Hij moest wel, schreef hij in z’n voorwoord, het was de enige manier om aan de “soms verpletterende” druk van de westerse dominantie te ontkomen.
Schrijven om aan dominantie te ontkomen, met een enorme sprong, óver de dominante schriftelijke literatuur, terug naar de voorouders om vandaaruit een eigen ontwikkeling te kunnen inzetten, dat is geen kenmerk van Nederlandse, maar van Indische literatuur, de literatuur dus die uit de Indische cultuur ontspringt. Het is een kenmerk dat de Indische cultuur deelt met de Indonesische van Mochtar Lubis, en ook met bijvoorbeeld de Zuid-Afrikaanse zoals die zich uitdrukt in de gedichten van Ronelda Kamfer [2]. In de geschiedschrijving vond Lubis’ werk navolging door Jean Gelman Taylor. In Peoples and histories (2003) onderzocht ze de Indonesische orale literatuur op historische relevantie, en integreerde al die mythen, sagen en legenden zoals die door gewone mensen al eeuwenlang aan elkaar doorverteld worden in haar ontstaansgeschiedenis van Indonesië. Zo slaagde ze er in de “Indonesians at the center of their own story” te plaatsen, waarmee ze overigens niet alleen de dominantie van de Eurocentrische bronnen neutraliseerde maar ook die van de natiestaat Indonesië. Die wijze van geschiedschrijving werd in Nederland de basis van het historische work in progress Aangespoeld op de IWI-website, waar de levensverhalen van gewone Indische mensen, compleet met aanhangende mythen en sagen, de enige bron zijn voor de op stapel staande geschiedschrijving over de Indische cultuur in Nederland. En in de Nederlandse literatuur herkennen we diezelfde drijfveren en werkwijze natuurlijk bij Tjalie Robinson.
En dus ook bij Lin Scholte. Zij schreef haar Anak Kompenie speciaal voor Rob Nieuwenhuys om via hem het dominante koloniale beeld over soldatenkinderen in Indië te bestrijden, daarvoor had ze die ‘echt’-heidsclaim nodig. Haar voorouderverhalen en haar eigen herinneringen zijn literaire staaltjes van bewijs dat in het militaire milieu waarin zij opgroeide weldegelijk sprake was van liefde, huwelijk, wederzijdse aandacht, culturele bezigheden, historisch besef en nog veel meer, kenmerken waar het soldatenmilieu volgens de koloniale gedachtegang niet mee behept was. Maar het echtheidsgehalte van haar vertellingen betekende niet dat ze als schrijfster “geen idee had wat ze deed”, zoals Nieuwenhuys dacht. Met haar claim maakte ze haar publiek bewust deelgenoot van de geschiedenis die zij te vertellen had. Het was haar manier om aan de koloniale dominantie te ontkomen. En ze deed dat als een schrijver: niet door iets uit te leggen of te bediscussiëren, maar door met woorden een wereld te scheppen waarbinnen ze gelijk had. Met haar schrijven claimt ze echtheid: geen waarheid maar haar waarheid en het bestaansrecht daarvan. Daarmee plaatste ze zich —met de Indische cultuur — in een internationale traditie die sinds jaar en dag aan westerse koloniale dominantie poogt te ontkomen door eigen geschiedschrijving en door eigen literatuur. Hoe meer Schrijver kun je zijn?
EDY SERIESE
IWI-directeur en SiC-projectleider
[1] Lin Scholte Anak Kompenie Den Haag, uitg. Tong Tong, 1965. Moessonreeks dl 1, p.122
[2] In 2013 schreef Edy Seriese voor Indisch Anders over Ronelda Kamfer. Zie pag. 6 van de pdf elders op deze site.
Dit artikel is een ingekorte versie van ‘Lin Scholte: Anak Nieuwenhuys of literatuur?’, een uitgebreide beschouwing over de ontstaansgeschiedenis van Anak Kompenie en de rol van Rob Nieuwenhuys daarin. Dit langere artikel wordt dit najaar gepubliceerd; nadere informatie wordt dan aan deze blogpagina toegevoegd.
Vilan van de Loo vertelt op 28 mei op het Tong Tong Festival over Anak Kompenie en de Surinaamse jaren van Lin Scholte, m.m.v. Ilona Vermin-Brook, de kleindochter van Lin Scholte.
Bij Stichting Tong Tong verscheen Verzamelde romans en verhalen van Lin Scholte, met een biografische inleiding van Vilan van de Loo.