De eilanden van tante Leen

 Dit is deel 13 in de reeks ‘Het voetspoor van Indische boeken’.

Pamela Pattynama (1948) is emeritus hoogleraar koloniale en postkoloniale literatuur- en cultuurgeschiedenis aan de UvA. Zij publiceerde in 2014 Bitterzoet Indië. Herinnering en nostalgie in literatuur, foto’s en films. Momenteel verricht zij vergelijkend onderzoek naar de representatie van ‘gemengd ras’ in Afrikaanstalige en Indische literatuur.

 

Mijn veertiende verjaardag bracht ik door in een koude kostschool. Mijn in Nieuw-Guinea achtergebleven ouders maakten zich op te vertrekken en mijn broertje en ik waren vooruitgeschoven naar Holland. Verwilderd probeerden hij en ik te begrijpen waar wij terecht waren gekomen. Hij zat ergens bij de paters in Limburg, mijn zieleheil werd opgekrikt door nonnen in Voorschoten. En ja, allengs leerde ik een weesgegroet in het Frans te murmelen. Op mijn knieën voor het bed waar ik, net voordat één van de nonnen mijn chambrette openrukte, uit getuimeld was.

In die tijd maakte ik voor het eerst kennis met De tienduizend dingen van Maria Dermoût. Ik las als een gek en een onbekend verhalenboek was fijn. Was het een verjaarscadeautje? Had de bibliotheek het aangeraden omdat ik ook van daar ergens kwam? Ik begon, maar wat was dit nou voor een raar boek? Ik werkte mij er doorheen en vond er niets aan. Dat wil zeggen, ik herkende iets vaags van vroeger, iets dat mij onrustig maakte en dat ik in mijn benarde situatie niet kon gebruiken. Ik legde het boek gauw weg, vergat het, en begon driftig te assimileren.

Jaren later keer ik terug bij Maria Dermoût. Ik herlees De tienduizend dingen en nog eens en nog eens en nog eens. In Jakarta ontmoet ik tante Leen, die toen 85 was, en lees haar Dermoût voor: ‘Op Java, ergens op Midden-Java, tussen de bergen Lawoe en Wilis in, maar dichter naar de kant van de Lawoe toe, lag diep in een ommuurde tuin onder donkere groene bomen een huis.’ Tante Leen zegt dat ze in net zo’n huis heeft gewoond: ‘Tijdelijk, hoor, en achter, in de bijgebouwen.’ Zij is tenslotte maar een banneling. Nu woont zij in een tuinhuisje, wéér achter, aan de razend drukke Jl Pasar Minggu Raya in Jakarta.

Tante Leen is geboren en groot geworden op de eilanden waar Maria Dermoût haar verhalen laat spelen, en werd er verbannen. Zij was vrijheidsstrijdster en vocht voor de RMS: niets anders dan die eilanden kent zij. Als de nacht valt, vertelt zij over hoe het was daar, toen vroeger. Ik vraag over dit en dat en van alles. Ze leert mij Maleis: ‘nee kind! Niet Bahasa Indonesia, die taal ken ik niet!’ Ze is vrolijk en scherpzinnig, ze is een pestkop en dist het ene na het andere verhaal op. Soms lees ik haar voor uit haar eigen boek dat gaat over haar verbanning van Ambon. Dan luistert zij en knikt en zegt: ‘Ja, zo was het… zo is het geweest. Wij hesen een vlag, zongen een lied en werden gebombardeerd.’ Na een stilte begin ik over de schrijfster die ook zo veel van de eilanden hield. ‘Zij speelt met de tijd,’ zeg ik, ‘haar verhalen doen precies wat een herinnering doet. Gebeurtenissen zijn nooit voorbij, en vroeger en nu zitten zo in elkaar verweven dat vroeger steeds aanwezig blijft. Elke dag blijf je het verleden voelen.’ Tante Leen gaat rechtop zitten en kijkt mij strak aan. ‘Dat komt door haar manier van vertellen,’ ga ik door, ‘zij heeft uitroeptekens midden in een zin en overal puntjes en gedachtestreepjes waardoor het verhaal wordt vertraagd. En al die herhalingen! Wie haar verhalen leest,’ zeg ik met overtuiging, ‘leest met oren en neus en tong.’ ‘Anstiel, ja!’ vindt tante Leen. ‘Toch maar voorlezen?’ ‘Ja, ayo, lees voor over toen vroeger!’

Doekhuyve of Papier Nautilus

Ik sla De tienduizend dingen open en vertel haar van de enkele overgebleven thuyn, van Rumphius en Himpies en van de grootmoeder met haar stuurse kleindochter. Tante Leen klakt met haar tong als de beminnelijke professor wordt vermoord en als zij hoort hoe de Javaanse Radèn Mas door zijn gedachten wordt verteerd. Verder gaat het, over de stank van drogend koraal en over Constance, de kokkin die loopt als een verbannen vorstin die óók vermoord wordt. Dermoûts werk zou gekunsteld zijn en aan te veel nostalgie lijden. Afkeurend heeft Rob Nieuwenhuys het over ‘stijlkrullen’ en ‘ijl talent’, maar tante Leen en ik weten wel beter. Voor een keer is zij het met mij eens: ‘die oude schrijfster’ vertelt echt goed op z’n Indisch! Wanneer ik aankom bij de witte ‘Doekhuyve’, de schelp als van gekreukeld wit perkament, en hoe een mens door een schelp getroost kan worden, zucht tante Leen telkens: ‘Ja, ja… zo was het, ja, ja.’ Maar dan snibt zij weer plotseling: ‘Zend mij toch dat boek uit Holland!’ Dan lachen wij tot ze ongeduldig wordt: ‘Ayo, lees verder!’ ‘Was het stil? Soms ruisten de bomen mee in de wind en de droge blaren van de klapperbomen om het huis maakten een kort klepperend geluid… Soms snoof mevrouw van Kleyntjes de geuren van het eiland op: van specerijen die lagen te drogen – kruidnagelen, nootmuskaat, foelie; of serèh-gras; of de bast van kajoe-poetihboompjes; of vanille.’

Tante Leen is er niet meer. Zij heeft Maria Dermoût niet gekend en nooit ontmoet. ‘Maar wel bijna!’ riep zij kwaad, toen zij hoorde van de harde stem van mevrouw van Kleyntjes. Het troost mij dat zij troost putte uit Dermoûts tijdeloze verhalen toen zij verbannen was van toen en daar, en nooit meer haar eilanden mocht zien.

PAMELA PATTYNAMA