Krontjongzanger Guus Becker op de Pasar Malam Besar in 1994 (foto Siem Boon)

Krontjong, Indo’s en gitaren

Alfred Birney (naast schrijver ook muzikant) las Roep der verten, de langverwachte studie van Lutgard Mutsaers naar de krontjong. “Neem de missers voor lief. […] Je moet van goeden huize komen, wil je dit boek overtreffen.”

Toen Tjalie [Robinson] in 1972 het boekje De krontjong guitaar van Rosalie Grooss liet verschijnen, schreef hij dat ‘het boekje in de toekomst zeker nieuwe studies zou opwekken’. We hebben er 42 jaar op moeten wachten, maar nu ligt er dan zo’n nieuwe studie: Roep der verten; Krontjong van roots naar revival. De auteur van het boek is niemand minder dan Lutgard Mutsaers, van het veelgeprezen boek Rockin’ Ramona (1989) over Indorock. Waar haar voorgangster de (krontjong-)gitaar in het breedst mogelijke perspectief zet, is voor Mutsaers de geschiedenis van de krontjong exclusief verbonden met de geschiedenis van de Indo.

Cover van Roep der vertenHet boek telt ruim 550 dubbelkoloms gedrukte bladzijden, bevat 27 hoofdstukken, een nawoord, een register, een pakhuis vol eindnoten, een cd met 25 krontjongtracks en een inlegvel van een striptekenaar. Het mist een literatuurlijst. In een zogenoemde Krontjong Klapper zit onhandig en zeer onvolledig een woordenlijst verstopt. Het boek staat bol van illustraties uit kranten met Maleise teksten, maar teveel blijft onvertaald en zo laat ze de niet ingevoerde lezer in de kou staan, sterker: die raakt ze kwijt. In haar eigen tekst kan Mutsaers dan wel heel folky spreken van ‘joanbaezig’, maar om over krontjong te schrijven hoef je niet iemand als Joan Baez af te serveren of niet ter zake doende kennis te etaleren.

Het boek biedt diverse omschrijvingen van krontjong, welke instrumenten daarin een plaats hebben, wat échte (asli) krontjong is en wat niet. Mutsaers citeert uitgebreid uit werken van romanciers en journalisten, wat het proza levendig en beeldender maakt.

Krontjong en erotiek zijn onafscheidelijk met elkaar verbonden. De boeaja en de djago als Indo-pendanten voor de casanova en de don juan worden gepresenteerd. Het bekendste krontjonglied over de boeaja is Terang Boelan, waarvan de auteur vreemd genoeg alleen een alternatieve tekst geeft, waarin de vrouw voor eens de schelm is. Schrijft Mutsaers alleen voor ingewijden? Is het een wetenschappelijk werk? Rosalie Grooss’ boekje noemt ze een ‘semiwetenschappelijk essay’. Hoe moeten wij Mutsaers’ boek lezen?

Cover van De krontjong guitaarDe Portugezen waren de eerste kolonisators van Malakka. Zij namen muziekinstrumenten mee en speelden en zongen ver van huis hun fado’s. De Indo’s namen de muziekinstrumenten over en maakten van de fado iets dat men later krontjong zou gaan noemen. Zo is het volgens Mutsaers gegaan en niet anders, en ze blijft dat de lezer vanuit strikt Indocentrisch perspectief soms tot vervelens toe haar hele boek door er bij de lezer in hameren, alsof ze in een persoonlijke oorlog verwikkeld is met kenners die de krontjong exclusief aan de Toegoenezen toeschrijven. Een gemis is dat zij niet met Portugese teksten komt, zoals haar voorganger Rosalie Grooss dat wel deed. Interessant is Mutsaers’ bewering dat Portugezen, anders dan Spanjaarden, op metalen snaren speelden: ‘Het materiaal van die snaren kan pinsbek geweest zijn, een goudkleurige legering van koper en zink die een hele mooie klank voorbracht.’ Deze aanname krijgt pas een paar honderd bladzijden verderop een vervolg wanneer een tekst wordt gepresenteerd waarin staat dat het om ‘snaren van inferieure kwaliteit uit China’ ging.

Mutsaers stelt helder dat de bluesmuziek leunt op standaard akkoordenschema’s, terwijl krontjong de melodielijn volgt: de lagoe. De lagoe is de standaardmelodie, die tevoren wordt gekozen en waarop vervolgens geïmproviseerd wordt. Philip P. Roorda, Nederlands ambtenaar bij het Departement van Inlands Bestuur, vindt de krontjong ‘walgelijk, zeer onkies, zedeloos, hoogst vervelend…’ Dat belet Sijthoff halverwege de negentiende eeuw in Leiden niet om een bundeling van pantoens uit te geven, de vierregelige verzen die in de krontjong worden gezongen. Het zingen van pantoenteksten op bestaande Europese melodieën is dan namelijk onder Europeanen in Nederlands-Indië een trend geworden. Intussen laat de koloniale Europese elite niet af te zaniken met ingezonden brieven in kranten over krontjongers die hen uit de slaap houden.

Belangrijk is de figuur Snackey, een Indo-Europese publicist. Hij verdedigt de gezongen pantoens en onderneemt vergeefse pogingen die moeten leiden tot toenadering tussen Sinjo en Europeaan. De term Sinjo verdwijnt en de term Indo komt naar de voorgrond als etiket voor laaggeschoolden en volkse mensen van dezelfde groep, anders dan de Indo-Europeanen, die door hun blanke vaders zijn erkend, of door het gouvernement aan Europeanen zijn gelijkgesteld en zo betere maatschappelijke kansen hebben.

Mutsaers schrijft treffend dat de ‘hogere cultuur’ en de ‘lagere stadscultuur’ te vergelijken waren met het standsverschil tussen viool en gitaar. Intussen wordt de Maleise Komedie populair met jolige nummers als Ajoen Ajoen. Maar in Batavia wonen ook Toegoenezen, en wel sinds 1661. Hun voorouders zijn afkomstig van het Portugese Malakka. Ze hebben hun eigen mengcultuur, een eigen kerk en bij hen kun je in die tijd gitaren in drie maten kopen, die je terugvindt in de krontjongmuziek van de Indo’s.

Krontjong is anno 1880 niet alleen zingen en muziek maken bij volle maan, maar ook een manier van leven. Daarbij horen ook de minder frisse eigenschappen die de boeaja’s tentoonspreiden: vechtpartijen, diefstal, schietincidenten en verkrachtingen. Deze onfrisse praktijken halen de pers en Indo’s krijgen een slechte naam. Belangrijk feit is dat niet alleen Indo’s maar nu ook Chinezen en Inlanders (Indonesiërs) zich met krontjong inlaten, wat de door Mutsaers gewenste overheersende rol van de Indo in de krontjong wat verzwakt.

Krontjongstrip van Peter Geenen

In Soerabaja ontstaat iets nieuws: de Komedie Stamboel, verzonnen door een Chinese opiumhandelaar die geld ruikt. Het is het eerste podium waarop Indo’s hun krontjong en public kunnen laten horen. Een van de populairste stukken, gespeeld door louter Indo’s, is het klassieke verhaal van Njai Dasima. De Indo-Europese schrijfster van het eerste uur, Dé-lilah, abusievelijk gespeld als Delila, vindt het maar niks, die Komedie Stamboel. Maar wie Dé-lilah kent, weet dat ze alles maar niks vond. De Indo-Europese muziekcriticus Otto Knaap beveelt Komedie Stamboel juist aan als leuk tussendoortje bij het uitgaanspubliek.

Met Victor Ido’s roman De paupers (1915) en de opkomst van de grammofoon dringt de krontjong echt door tot de media. Zelfs Nederlandse artiesten omarmen de krontjong. Vanuit Amerika komt de swingende hawaiianmuziek overwaaien, met steelgitaren en hoelameisjes. De steelguitar zal uiteindelijk inbreken in de krontjongmuziek en er een andere wending aan geven, niet door Indo’s maar door de virtuoze Ambonezen George de Fretes en Rudi Wairata. Voor het uitbreken van WO-II verschijnen al treurberichten in kranten over het uitsterven van de ‘oude Indische wereld […] toen de krontjong nog hoog in aanzien was.’

Tijdens de Japanse bezetting zijn op de podia toegestaan: Japanse muziek, gamelan en wajangverhalen met muziekbegeleiding. Krontjong is een geval apart. En hoe! Bengawan Solo, in 1940 gecomponeerd door Gesang Martohartono, zal net zo beroemd worden als Terang Boelan. In 1947 wordt het door een Japanse zangeres op de plaat gezet en een enorme hit in Japan. De grote regisseur Akira Kurosawa gebruikt het nummer in 1949 in de soundtrack van zijn film Nora Inu. Later, in het onafhankelijke Indonesië, wordt Bengawan Solo zelfs het alternatieve volkslied. In 1957 verbiedt Soekarno de radiozenders Terang Boelan uit te zenden. De nieuwe federatiestaat Maleisië is in dat jaar onafhankelijk van Groot-Brittannië geworden en heeft de melodie van het eeuwenoude Maleistalige lied geclaimd en onder de titel Negaraku tot volkslied gebombardeerd. Soekarno vindt het ongepast dat een populair lied fungeert als volkslied. De overbekende melodie is hem uiteraard een plaag tijdens en na zijn pogingen om delen van Maleisië te annexeren.

Het krontjongverhaal loopt via de hawaiianmuziek naar de Indorockers, die sporen van hawaiian en krontjong in hun spel leggen. In de tijd van de Indorock wordt krontjong ‘muziek voor de oudjes’. Intussen beginnen muzikanten van Toegoe de uitvinding en conservering van de ‘enige echte krontjongmuziek’ te claimen. Ze krijgen steun van de Portugese ambassadeur in Indonesië, die in 1969 zijn manuscript afrondt over de overblijfselen van de Portugese invloed in Indonesië. Maar het nieuws is dan al bekend in Suriname, waarnaar een groep christen-Toegoenezen de wijk heeft genomen, die zich in Indonesië niet langer veilig voelden. Een krant in Paramaribo schrijft met veel kennis over de krontjong en voegt daar de belangrijke noot aan toe dat de cello, waarop getokkeld wordt, feitelijk de trom (kendang) uit de gamelanmuziek nabootst. Deze zeer belangrijke eigenschap in de krontjongmuziek komt naar mijn smaak veel te laat in het boek ter sprake.

In 1976 komt het toenmalige blad Tong Tong met het nieuws dat Toegoe is uitgeroepen tot Bakermat van de krontjong. Maar door wie? Dat wordt uit het voetnotenapparaat niet duidelijk. Er is alleen maar sprake van een Nederlandse ooggetuige. Wie en waar dan? Dat Toegoe ergens in Jakarta als bakermat van de krontjong wordt aangewezen, is volgens Mutsaers het probleem niet, wél dat de inbreng van de Indo’s ondergeschoffeld wordt.

Indisch Muzikanten Collectief
Indisch Muzikanten Collectief in 2004 (foto Arenda Oomen)

Een revival van de krontjong begint op de televisie met de Late Late Lien Show (1979 – 1981). Vanaf eind jaren tachtig laat het Indisch Muzikanten Collectief krontjong horen. In de huidige eeuw volgen Julya Lo’ko en Erwin van Ligten. Ook Ernst Jansz gaat zijn wortels in de krontjong zoeken. Bij Monica Akihary en haar gitarist Niels Brouwer hoor je een soort krontjong nuevo, zoals in de Spaanse flamenco nuevo – muziek doorspekt met jazz-toonladders en harmonieën – die verdergaat dan de klassieke krontjong, die vandaag de dag in Indonesië op een hoog niveau wordt beoefend, veel op de televisie wordt uitgezonden en voor toeristen wordt gespeeld, waar Mutsaers overigens niet over rept.

Lutgard Mutsaers schrijft in haar nawoord dat het gefaseerd digitaal beschikbaar stellen van krantenbronnen door de Koninklijke Bibliotheek in feite de koers van haar boek heeft bepaald. Excuseert zij zich hiermee voor het rommelige verloop van haar boek? Informatie die bij elkaar hoort vind je te ver uiteen verspreid over de vele hoofdstukken vol uitweidingen, herhalingen, feiten, hernemingen, ondoordachte aannames, slordigheden in spelling van namen, onvertaalde woorden en teksten, uit het verband getrokken quotes, onjuistheden en slecht onderbouwde uitstapjes naar de reggae en de Braziliaanse chôro.

Desondanks heeft Mutsaers het voor elkaar gekregen om de eerste serieuze geschiedenis van de krontjongmuziek neer te zetten, want Rosalie Grooss deed het, om zo te zeggen, af met een vluggertje. Mutsaers boek is duizelingwekkend en moet dan ook gelezen worden alsof je naar een groot krontjongorkest luistert. Volg eerst de melodie, zoek dan de cello, daarna de ukeleles, en pas dan zie je de rijkdom. Neem de missers voor lief. Het is een rijk, leerzaam en uitdagend boek, maar voor een standaardwerk had Mutsaers langer de tijd moeten nemen en meerdere deskundige proeflezers moeten raadplegen. Kortom, het had beter gekund. Maar je moet wel van goeden huize komen, wil je dit boek overtreffen.

ALFRED BIRNEY

Roep der verten; Krontjong van roots naar revival, door Lutgard Mutsaers.  Uitgeverij In de Knipscheer, 2014. 

Zaterdag 30 mei interviewt Tanneke de Groot Lutgard Mutsaers op het Tong Tong Festival n.a.v. haar boek Roep der verten. Krontjong van roots naar revival.

Grote foto bovenaan: Krontjongzanger Guus Becker op de Pasar Malam Besar in 1994 (foto Siem Boon)

Een gedachte over “Krontjong, Indo’s en gitaren”

Reacties zijn gesloten.