Dit is deel 8 in de reeks ‘Het voetspoor van Indische boeken’.
Laurens van Krevelen (1941) is schrijver, dichter, vertaler van de poëzie van o.a. Breyten Breytenbach en oud-uitgever van Meulenhoff. Hij is actief in de internationale surrealistische kunstenaarskring – in 2014 verscheen bij zijn uitgeverij Brumes Blondes What Will Be. Almanac of the International Surrealist Movement, waarvan hij met Her de Vries de redactie voerde, en hij stelde een uitgave samen over de Indische schilder en dichter Jan Schlechter Duvall (2016).
De hartverscheurende ‘zangen’ van Saïdjah waren de eerste ‘Indische gedichten’ die ik las. Ik was een jaar of dertien; Multatuli’s magistrale novelle Saïdjah en Adinda (een hoofdstuk van zijn Max Havelaar) stond in een school-bloemlezing. Die aangrijpende novelle maakte mij ook voor het eerst bewust van het bestaan van de vroegere kolonie Nederlandsch-Indië; op de Lagere School had ik nog wel de namen van de voornaamste eilanden van Indonesië moeten opdreunen, aan de hand van een blinde kaart, maar verdere toelichting werd daarbij niet gegeven (in 1950, na de soevereiniteitsoverdracht, werd die educatieve gewoonte natuurlijk gestaakt). Er was niemand in onze familie die Indische connecties had, en in Zuid-Limburg, waar ik opgroeide, waren geen koloniale sporen. Via verhalen en romans heb ik kennis gemaakt met het Indische verleden, eerst via Multatuli dus, en in diezelfde tijd via Oeroeg van Hella Haasse, dat ik tweedehands vond, toen ik in Rotterdam bij grootouders logeerde. En daarna Maria Dermoût, Vincent Mahieu, H.J. Friedericy. Indische poëzie heeft mij sindsdien in het bijzonder aangetrokken. Mijn favorieten zijn Noto Soeroto (1888-1851), G.J. Resink (1911-1997) en Jan Schlechter Duvall (1922-2009), die elk getekend werden door de Wereldoorlog en de dekolonisatie.
Noto Soeroto was een telg uit een Javaans vorstengeslacht, die tussen 1906 en 1931 in Nederland heeft gewoond, gestudeerd en gewerkt. Hij kwam hier om rechten te gaan studeren in Leiden, wat hij na het Staatsexamen inderdaad heeft gedaan, maar hij raakte intens betrokken bij de literaire wereld en bij de emancipatieactiviteiten van De Indische Vereeniging, die hij vele jaren leidde. Bovendien trouwde hij in 1918 met een Nederlandse vrouw. Hij probeerde Nederland voor zijn ideeën over een onafhankelijk Indonesië van de toekomst te winnen.
Als jong student bewonderde hij het werk en de politieke ideeën van de Bengaalse dichter Tagore, nog voordat deze in 1913 de Nobel-prijs ontving. Tagore was zijn grote inspiratie, zowel voor zijn literaire werk als voor zijn ideeën over de toekomst van Indonesië. Noto Soeroto schreef ook een uitstekende korte monografie over Tagore (1916), en hij vertaalde een van zijn boeken in het Nederlands.
Noto Soeroto heeft geprobeerd een bestaan op te bouwen in Nederland met een eigen boekhandel en uitgeverij over de ‘Indische zaak’, maar wegens geldgebrek besloot hij in 1931 naar Java terug te keren om te gaan werken voor een bevriende vorst in Solo. In Indonesië bleek hem dat er geen enkele steun was voor zijn ideeën over een toekomstige nauwe associatie tussen Nederland en een onafhankelijk Indonesië; men wantrouwde hem zelfs om zijn Nederlandse sympathieën, terwijl ook de kolonialen niets van hem wilden weten wegens zijn pleidooi voor de staatkundige onafhankelijkheid van Indië. Na de Japanse inval werd hij geïnterneerd in een concentratiekamp, waar hij zwaar heeft geleden. In 1951 stierf hij in eenzaamheid en armoede in een kampong in de buurt van Solo.
Hij heeft tussen 1915 en 1931 zeven opmerkelijke dichtbundels in het Nederlands uitgegeven, niet in het Maleis of Javaans, en daarnaast tal van essays en pamfletten over de toekomst van Indonesië en de wenselijke associatie met Nederland. Zijn meesterwerken zijn Fluisteringen van de avondwind (1917) en Wayang liederen (1931). Tijdens zijn leven in Nederland was hij bekend en bewonderd om zijn sensitieve proza-gedichten, maar daarna is hij in vergetelheid geraakt In 2010 publiceerde René Karels terecht een uitvoerige biografie over het tragische leven van de unieke dichter en idealistische politicus Noto Soeroto.
Een citaat uit de symbolistische bundel Fluisteringen van de avondwind:
Soms is het mij, of een onzichtbare hand aan de snaren van mijn hart klanken ontlokt, waarvan ik de betekenis niet begrijp en die zwakjes natrillen in de beving mijner woorden.
Han Resink werd in Yogjakarta geboren, als zoon van een Javaanse moeder en een sinds lang op Java bij een suikerplantage werkzame Nederlander. Hij studeerde rechten in Batavia, en was daarna Indisch bestuursambtenaar; uiteindelijk was hij zelfs in dienst van het secretariaat van de laatste gouverneur-generaal van Nederlands-Indië.
Hij was al vroeg voorstander van de Indonesische onafhankelijkheid en pleitte met vele gelijkgestemden voor een federaal staatsverband, maar het land werd onder Soekarno een eenheidsstaat onder Javaans bewind. In 1950 koos hij ondanks dit feit voor de Indonesische nationaliteit, en werd hoogleraar staatsrecht aan de universiteit van Jakarta. Hij schreef een befaamd boek (in het Indonesisch; het werd niet in het Nederlands vertaald) waarin hij de mythe van de ‘Pax Neerlandica’ gedurende de koloniale geschiedenis heeft ontmaskerd. De koloniale periode was in werkelijkheid een opeenvolging van militair ingrijpen en onderdrukking van de volken van Indonesië.
In de jaren vijftig van de vorige eeuw begon Resink poëzie in het Nederlands te schrijven, die hij in verschillende tijdschriften publiceerde. In een kwatrijn over de Nederlandse taal schreef hij: ‘Zij is mij aangewaaid uit een vreemd land / op eilanden in grootscheepse omgeving. / Soms keert zij weer in binnendijks verband, / maathoudend tussen zeebries en zeebeving.’. Ik ‘ontdekte’ hem dankzij de betoverende bundel Kreeft en steenbok.
Resink was een meester van de ironie. Hij publiceerde slechts drie bundels: Op de breuklijn (1955), Kreeft en steenbok (1963) en Transcultureel (1981), waarvan de laatste mij het liefst is. Een kwatrijn vol bittere zelfspot daarin luidt als volgt:
Wanneer komt de tijd dat de Europeaan
de Indonesiër, of de Javaan
de Hollander in mij vermoordt of minder
nog, de Achterhoeker de Jacartaan?
Resink overleed in armoede en vrijwel vergeten in 1997, maar gelukkig is in 2001 zijn verzamelde poëzie nog uitgebracht, met als titel Perifeer en efemeer, een citaat vol zelfspot uit een vers van Resink. Zijn virtuoze werk is echter alles behalve efemeer, en verdient blijvende bewondering.
Jan Schlechter Duvall heeft in het tijdschrift De Sobat en op www.indisch-anders.nl dankzij en tijdens het Tong Tong Festival van 2016 veel aandacht gekregen als schilder met videoprojectie in een aparte stand, en met lezingen. Hij was ook een bijzondere dichter, al is maar weinig van zijn poëzie (in het Nederlands en Engels) gepubliceerd, en zijn veel manuscripten verloren gegaan tijdens zijn ‘onordelijke leven’, zoals hij het zelf eens noemde.
Geboren in 1922 in een groot Indo-gezin op Billiton (Jan was uiteindelijk de middelste van 14 kinderen!) heeft hij in tal van plaatsen gewoond van het grote eilandenrijk; zijn vader was gouvernements-architect, die overal opdrachten kreeg voor bruggen, overheidsgebouwen en havenwerken.
Toen de Tweede Wereldoorlog was uitgebroken werd Jan opgeroepen als dienstplichtig militair, maar het Japanse leger overrompelde de militaire verdediging van de kolonie. Jan werd, met vele andere Indische krijgsgevangenen, op transport gezet naar Birma, als dwangarbeider voor de beruchte Birma-spoorweg. Na enkele zware jaren vol ontbering en mishandeling wist hij te ontvluchten naar een haven in het huidige Thailand, en reisde als matroos zonder gage naar Rotterdam. Hij vond onderdak bij familie in Haarlem, en begon aan een opleiding tot tekenleraar. In 1950 kreeg hij de kans te worden uitgezonden naar Bandung, waar met Nederlandse subsidie een opleiding werd opgezet voor het tekenonderwijs in Indonesië. Jan werd er docent aan toekomstige tekenleraren.
Hij had in 1950, na de soevereiniteitsoverdracht, gekozen voor de Nederlandse nationaliteit, mede omdat zijn werk in Bandung met Nederlands geld werd betaald. Maar in 1958 leidde dat ertoe dat hij, wegens de Nieuw Guinea-crisis, als ongewenst buitenlander Indonesië moest verlaten. Met zijn inmiddels gevormde gezin vertrok hij hals-over-kop naar Nederland . Het Nederlandse klimaat viel hem echter zwaar, en hij besloot na enkele jaren naar de Verenigde Staten te emigreren; dat gebeurde ten slotte in 1962.
Ik had Jan in 1960 ontmoet bij en expositie van zijn werk in Leiden, en raakte al gauw met hem bevriend. Na zijn emigratie hebben wij elkaar frequent geschreven, tot aan zijn dood in 2009. Vanaf 1963 stuurde hij mij gedichten mee; voor zover ik weet is hij pas toen begonnen experimentele poëzie te schrijven, eerst alleen in het Nederlands, later ook in het Engels.
In 1993 ging mijn dierbare vriend voorgoed naar zijn geboorteland terug, na een moeizaam bestaan in Amerika. Indonesië, dat het paradijs van zijn jeugd was geweest, was onherkenbaar veranderd, en had hem evenmin nodig. Hij schikte zich in zijn lot van verworpene, van Bandung naar Jakarta en Bali, en vandaar van Surabaya naar het Oost-Javaanse bergdorp Prigen, waar hij afgemat en gedesillusioneerd is overleden.
Hij heeft zijn literaire werk zo nu en dan geplaatst in diverse surrealistische tijdschriften, en wat hij daar niet kwijt kon verscheurde hij. Er verschenen van hem slechts twee bundels, A crack in the silence (1984), en Een onordelijk leven (2008).
Uit die laatste wonderbaarlijke bundel citeer ik het volgende satirische versje:
Kan ik als een kaars
en vol vertrouwen
in mijn hemelbaan
voor een platte domme prijs
iets meer omhoog gaan
zonder me te verschuilen?
Laat de rookwolk maar huilen
om mijn verloren paradijs.
LAURENS VAN KREVELEN
De afbeelding bovenaan is een fragment van het schilderij ‘Magische wereld’ van Jan Schlechter Duvall, uit de collectie van Laurens van Krevelen.