Na een lange pauze komt Indisch Anders weer tot leven. We streven naar een wekelijkse bijdrage en we beginnen met een recensie door Esther Wils van Kofferverhalen door Adriaan van Dis, Karin Amatmoekrim en Abdelkader Benali, een voorproefje in boekvorm van het nieuwe migratiemuseum Fenix in Rotterdam.
Fenix I en II heetten de hallen die begin jaren ’50 uit de as verrezen, na een grote brand in een enorme Rotterdamse havenloods. Fenix heet ook het ‘kunstmuseum over migratie’ dat hier op 16 mei wordt geopend. Wat hebben we van dat museum te verwachten, na een gestrand initiatief als het Haagse Migratiemuseum, dat ruim een jaar na opening al met een fikse schuld de deuren heeft gesloten? Fenix heeft in elk geval een stevige financiële basis, die onafhankelijk is van de politieke luim van de dag; het wordt gesteund door Stichting Droom en Daad, de filantropische instelling van de steenrijke Rotterdamse familie Van der Vorm, die haar kapitaal onder meer aan de Holland-Amerikalijn heeft verdiend. De locatie is, ongetwijfeld voor een fortuin, opgeknapt en voorzien van een blikvanger annex panoramaomgang op het dak, ontworpen door de Chinese architect Ma Yansong. Een van de eerste persberichten meldt dat een portretje van de Rotterdammer Desiderius Erasmus – die goed thuis was in Europa en zichzelf ‘wereldburger’ noemde – door de schilder Hans Holbein, verkocht via Sotheby’s, tot de collectie van het museum gaat horen. En voor de tentoonstelling The Family of Migrants, met bijbehorende catalogus, zijn wereldberoemde foto’s verzameld; de rechten zullen peperduur zijn geweest.
Deze investeringen wekken de verwachting dat er op de lange termijn wordt gedacht. En dat kunst die op publiciteit en een groot publiek kan rekenen de kern van het museum zal vormen; niet voor niets staat Wim Pijbes, voormalig directeur van de Kunsthal, het Rijksmuseum en Voorlinden, aan de leiding van Droom en Daad. Een man van de grote schaal, zogezegd.

Kunst en de feiten
Is kunst een goede ingang om migratie te begrijpen? Hanneke Mantel, Hoofd Tentoonstellingen en Collectie bij het nieuwe museum en curator van de expositie The Family of Migrants, vindt, zo lees ik op de website: ‘Als we het hebben over migratie gaat het al snel over cijfers of politiek, en niet over mensen. In The Family of Migrants vormt het menselijke verhaal de kern. Mensen zijn altijd onderweg. Uit vrije wil, uit noodzaak of gedwongen. Met The Family of Migrants tonen we al deze verschillende verhalen en laten we zien dat migratie ons allemaal beweegt.’
Ik vind de cijfers juist zeer interessant en behulpzaam; het overzicht van de aantallen migranten en hun nazaten die Rotterdam bevolken, bijvoorbeeld, laat een indrukwekkend aantal herkomstlanden zien: https://allecijfers.nl/migratie/gemeente-rotterdam/ – uitgesplitst naar eerste en tweede generatie. 46% van de Rotterdammers heeft een migratie-achtergrond, van wie Surinamers, Turken en Marokkanen verreweg de grootste groepen vormen, maar er zijn ook heel veel Polen, Kaapverdianen, Antillianen en mensen uit Indonesië bij (net als van de Duitsers zijn er zo’n 10.000 van die laatsten, en dan zijn de derde en vierde generatie nog niet meegeteld; dat zullen nooit allemaal Indonesiërs zijn, lijkt me, maar – ook – mensen die vanuit de kolonie zijn ‘gerepatrieerd’). Zoals ook de aantallen arbeidsmigranten versus het aantal mensen dat asiel aanvraagt zeer instructief zijn en het tendentieuze van de actuele politiek jegens deze tweede groep beter laat zien dan welke loze bewering van de betrokken ‘politici’ dan ook.
Dat migranten één familie zouden zijn, lijkt mij een geromantiseerd beeld. Daarvoor lopen de (historische) achtergronden van migranten, hun culturele, politieke en religieuze verschillen veel te veel uiteen. Je zou het niet verwachten, maar het komt voor dat gesettelde migranten nieuwkomers het licht in de ogen niet gunnen, soms zelfs fanatiek tegen hun komst ageren. Of men uit vrije wil, noodzaak of gedwongen huis, haard en vaak ook familie verlaat, maakt nogal wat uit. Het is dus de vraag wat het oplevert om al die motieven te mixen; dat kan bijna niet zonder verlies aan precisie.
Dat gevoelens van ontheemding, isolement, heimwee, frustratie, teleurstelling en het leed van discriminatie universeel zijn, zal niemand ontkennen. Of we bewogen worden door andermans verhaal, hangt af van de kwaliteit waarmee het gebracht wordt. Dat hoeft geen kunstgrepen te vergen; authenticiteit is wat mij betreft belangrijker. Daarom verheug ik me het meest op de foto’s – die geven hoe je het ook wendt of keert, al dan niet kunstig, de migranten zelf weer en blijven in die zin een documentair genre. En ook de documenten en objecten, die in een tweede tentoonstelling, Alle richtingen, naast de kunst worden geplaatst – genoemd worden een fragment van de Berlijnse muur en de tentjes van vluchtelingen – spreken vooralsnog meer tot mijn verbeelding dan de aangekondigde kunstwerken. De betekenis die die laatste meekrijgen is zo algemeen: ‘De kunstenaars laten zien dat migratie van alle tijden is en hoe emoties zoals liefde, verdriet en hoop bij migratie horen. Samen vertellen ze verhalen van gisteren, vandaag en morgen’, dat het bij voorbaat plat slaat.

Kofferverhalen
Tot de vaste collectie van Fenix hoort een derde tentoonstelling: de ‘installatie’ Het Kofferdoolhof, bestaande uit tweeduizend gedoneerde koffers, opgesteld als een gangenstelsel waarin ook de verhalen van de voormalige eigenaren te horen zijn – over grote schaal gesproken.
Als voorproefje op de opening van het fysieke museum is een tiental van die verslagen bewerkt tot een boekje met korte ‘kofferverhalen’, die worden voorafgegaan door een essay over het fenomeen koffer, geschreven door Adriaan van Dis. Hij noemt zijn tekst zelf een ‘slinger’ en dat is een goed beeld; de paragrafen grijpen associatief in elkaar, gaan van eigen reiservaringen naar verslagen van schrijvers, beschrijvingen van kunstwerken (er zijn er verschillende die de koffer als beeld gebruiken) en een bezoek aan een museum dat vergelijkbaar is van thema: het Musée National de l’Histoire de l’Immigration in Parijs. Ondergebracht in een gebouw dat werd gebouwd voor de Koloniale tentoonstelling in 1931, brengt de vaste tentoonstelling daar in kaart hoe migranten zijn binnengekomen (of aangetrokken) en de Franse samenleving mede hebben gevormd. ‘Elke groep met zijn eigen geschiedenis,’ aldus Van Dis, en dat maakt de opstelling zo indringend, heb ik zelf ook ervaren. Beroemdheden als zanger Yves Montand (zoon van Italiaanse communisten die vluchtten voor Mussolini), Sonia Delaunay-Terk (afkomstig uit Oekraïne), Alexandre Dumas (zijn moeder was een slavin uit Haïti), die door de Fransen als ‘eigen’ worden gekoesterd, zijn elders geboren of hebben (een) allochtone ouder(s). Ook mensen die als ‘vreemd’ worden beschouwd, hebben in het Franse leger meegevochten (zoals de latere sportheld ‘Battling Siki’, een bokser van Senegalese afkomst, en honderdduizenden Algerijnen), de welvaartsamenleving mee opgebouwd. Zoals Van Dis opmerkt heb ik dat ook gezien: er lopen opvallend veel nakomelingen van migranten opvallend enthousiast rond; het museum moet wel gevoelens van trots oproepen en een emanciperende werking hebben.
Treffend is ook de passage die Van Dis wijdt aan een studie van Gemma Blok, Delta; Negentig jaar psychiatrie aan de Oude Maas (1999), waarin onder anderen afgewezen of anderszins uitgezette ‘landverhuizers’ figureren, die uit Rotterdam vertrokken en er ook weer terugkeerden, vaak definitief tot waanzin vervallen. En een verdrietige reisgenoot van Van Dis zelf, de (toen nog) Perzische meneer Abbas, die panisch zijn koffer beschermde maar aan de Turkse grens toch van zijn scherf lapis lazuli (‘de geur van de bergen zat er nog in’) werd beroofd door de douane, zal ik nooit vergeten.
De schrijver besteedt ook aandacht aan de koffer van de vertegenwoordiger, die van de toerist en de musicus, en de koffer als leverancier van zegswijzen. Dat heeft strikt genomen niets met migratie te maken, maar dat hindert in deze context niet: Van Dis heeft de koffer als fenomeen op het oog.
Representatie en/of romantiek
Bij de verhalen ligt dat anders. Karin Amatmoekrim – geboren in Suriname – en Abdelkader Benali – van Marokkaanse afkomst –, beiden als schrijvers met hun land van herkomst en het thema migratie bezig, kregen ieder de opdracht uit de museumcollectie vijf koffers met bijbehorend verhaal als aanleiding te nemen voor een tekst van zo’n tien bladzijden. Wie die selectie heeft gemaakt, komen we uit het boekje niet te weten; het streven lijkt te zijn geweest geen representatieve keuze te maken, maar er aansprekende, dramatische en/of romantische verhalen uit te halen. Zo bewerkte Benali het verhaal van een Marokkaanse jongen die zich als kunstenaar in het avontuur richting Europa stort, aangetrokken door het culturele klimaat. Een atypisch voorbeeld, wellicht juist gekozen om het cliché te vermijden, net als dat van de Nederlandse familie die niet kan aarden in het racistische Zuid-Afrika van de apartheidsjaren en al snel weer terugkeert. Karin Amatmoekrim schreef onder meer over een rode rolkoffer die werd gebruikt door een pendelaar tussen Rotterdam en Maastricht. Daar zit wel een zoet liefdesverhaal aan vast, maar geen migratiegeschiedenis.
Tien verhalen selecteren op tweeduizend koffers, dat is natuurlijk een lastige opgave en er valt op elke keuze wel iets af te dingen. Of hij door de lezer gepruimd wordt, hangt in eerste instantie af van de kwaliteit van de verhalen. Naar mijn smaak redden ze het niet op hun artistieke niveau; ze ontberen sprekende details als Van Dis’ verloren scherf en echt pregnante emoties.
Het is de vraag wat het beste werkt: pakkende hoogst individuele verhalen of een representatieve selectie. In het Parijse museum gaan de twee gepaard; de herkenning én het uitzonderlijke zorgen voor de opgewonden sfeer onder de bezoekers, denk ik. Dit gaat (eindelijk eens) over ons, moet het gevoel zijn, en ook: er zijn heel wat bronnen van trots, onze voorouders hebben hun plek hier verdiend, hebben zich onderscheiden en de samenleving verrijkt met hun kunde, kunst, keuken – en hun loyaliteit aan de ontvangende natie, niet alleen in oorlogstijd.
Ik heb even geturfd: het boekje bevat drie verhalen van Nederlanders die vertrekken, een naar Canada in het kielzog van een soldaat, een naar China achter een diplomaat aan (de vrouw in kwestie scheidt van haar ontrouwe echtgenoot en aanvaardt een avontuurlijke terugreis met haar kinderen), een gezin naar Zuid-Afrika, dat als gezegd van een koude kermis terugkeert. Dan is er dus het stel van Hollandse pendelaars tussen Maastricht en Rotterdam, en er zijn migranten die om uiteenlopende redenen uit Marokko, Italië, Amerika, de Filipijnen en Oekraïne naar Nederland komen. Amatmoekrim heeft zich ook verplaatst in de grootmoeder die in Suriname achterblijft – op zich een mooi thema, de achterblijver, dat een eigen tentoonstelling verdient.
Nogmaals: als het allemaal schitterend geschreven was, zou je waarschijnlijk niet gaan nadenken over deze keuze, maar het blijft allemaal nogal vlak en voorspelbaar, de zinnen lopen niet altijd even lekker en treffen soms de toon van een kinderboek. Amatmoekrim schrijft namens de Italiaanse gastarbeider: ‘… nederige mensen weten dat ze moeten doen wat er gedaan moet worden. En dat hun gevoelens van gemis, heimwee, weemoed (allemaal zaken waaruit het verdriet van Momò bestond) onbelangrijk waren.’ Benali over de Marokkaanse kunstenaar: ‘Hij dwingt zich om niet veel achter het gevoel te zoeken dat hem tijdens het kijken naar de geiten in zijn hart had getroffen.’

Daarom ga je je afvragen of het niet logischer was geweest ook Turken (de grootste groep in Rotterdam, zeggen de cijfers), Chinezen (van oudsher juist in de wijk rond het nieuwe museum gevestigd) en – ja, toch wel – Indische mensen in het geheel te betrekken. In heel Nederland is dat een zeer grote groep – de overheid gaat uit van zo’n twee miljoen mensen die een band hebben met Indonesië, inclusief Molukkers –, beslist potentiële bezoekers en er is helaas geen serieus museum dat hun migratie meer dan zijdelings aan de orde stelt, waarbij steeds meer de neiging bestaat ze allemaal als ‘kolonialen’, dus onderdrukkers, weg te zetten: een kwalijke versimpeling van de geschiedenis, mede gestimuleerd door eenzijdige subsidiecriteria. Een financieel onafhankelijk museum als Fenix, dat zijn eigen agenda kan bepalen, zou daarin een eigenwijze koers kunnen varen, maar de uitspraken van directeur Anne Kremers in NRC van 2 mei jl. zijn niet bemoedigend: ‘“…wij geven geen antwoorden, we gaan vragen stellen. De kunstenaars gaan vragen stellen. […] Wat jij hebt meegemaakt in je leven, zal bepalend zijn voor hoe je straks het museum gaat ervaren. We kunnen de ervaring niet voor je invullen, maar we hopen wel dat het museum je blik verruimt.”’ Doet me denken aan de nieuwe kleren van de keizer; we verschuilen ons achter de kunst en grote woorden, maar zijn eigenlijk blanco, zonder ideeën. Kremers vertelt ook – per ongeluk? – dat ‘pas een jaar geleden is besloten Fenix een “kunstmuseum” te noemen; er waren namelijk veel meer kunstwerken verzameld dan persoonlijk en historisch materiaal.’ Niet bepaald een principiële keuze, dus, maar wellicht het gevolg van het specialisme van kunsthistorica Kremers en roerganger Pijbes, en het gigantische budget dat ter beschikking is gesteld. Kopen gaat sneller dan onderzoek plegen.
Bij de tweeduizend koffers die Fenix heeft gekregen, zullen er ongetwijfeld uit Indië zijn, en ook Van Dis stipt zijn familiegeschiedenis even aan. Zeer benieuwd in hoeverre deze migratiegeschiedenis straks in het museum uit de verf komt. En of de kunst in de ruimte meer indruk zal maken dan deze kunst op papier.
ESTHER WILS
Karin Amatmoekrim, Abdelkader Benali en Adriaan van Dis, Kofferverhalen, Fenix & Atlas/Contact, 2025
Bijschrift bij de foto bovenaan: Caribische immigranten arriveren op Victoria Station in Londen, na hun reis vanuit de haven van Southampton, 1956. Collectie Fenix, foto © Haywood Magee / Getty Images.
De foto’s van Haywood Magee, Eva Besnyö en Wang Fuchun komen uit de tentoonstelling The Family of Migrants.