Opgroeien tijdens apartheid

Dit is deel 17 in de reeks ‘Het voetspoor van Indische boeken’.

Siegfried Huigen (1959) doceert Nederlandse en Zuid-Afrikaanse literatuur en cultuurgeschiedenis. Hij is verbonden aan de Universiteit van Wrocław in Polen en de Universiteit van Stellenbosch in Zuid-Afrika. Hij publiceerde o.a. twee studies naar de koloniale geschiedenis van Zuid-Afrika — integraal te lezen bij de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren — en werkt aan een boek over overdracht van vroegmoderne, wetenschappelijke kennis in Oud en Nieuw Oost-Indiën van François Valentyn.

 

Boyhood van J.M. Coetzee gaf mij een voorstelling van hoe het geweest moet zijn om als blanke jongen in Zuid-Afrika op te groeien tijdens de hoogtijdagen van apartheid. De sporen van die periode zijn in Zuid-Afrika nog steeds zichtbaar, maar ze zijn van verplichte etiketten voorzien, met strikte aanwijzingen voor hoe je erover moet spreken. Coetzee laat etiketten achterwege en bied je een particuliere ervaring van het verleden.

J.M. Coetzee, zelfportret

Het verhaal van Boyhood speelt omstreeks 1950 in de Kaapprovincie, het gedeelte van Zuid-Afrika dat tot aan het begin van de negentiende eeuw tot de Nederlandse Kaapkolonie behoorde, een stuk Indië in Afrika, waar een banaan in het Afrikaans ‘pisang’ genoemd wordt. Het boek is het eerste deel van een autobiografische trilogie, waarin Coetzee zijn leven heeft beschreven tot aan de verschijning van zijn eerste prozawerk in 1974.

Coetzee fotograafde zijn moeder Vera circa 1950 voor hun huis met stoep of voorgalerij in Plumstead, een wijk van Kaapstad waar de familie na Worcester heen verhuisde.

Vanuit het perspectief van een insider die tegelijk een outsider is, biedt Boyhood inzage in het leven van een blanke familie in het provincieplaatsje Worcester en in Kaapstad. John, alter-ego van de volwassen verteller, groeit op in een familie die niet goed binnen de rigide sociale verhoudingen past. Zijn ouders zijn Afrikaners die Engels spreken, aan moederskant afstammelingen van Duitse zendelingen en aan vaderskant van de vroegste Nederlandse kolonisten. Ze vormen met hun kinderen een wat rommelig gezin, waarin de vader zijn verantwoordelijkheden ontduikt en het hoofdpersonage bijna continu geplaagd wordt door schaamte: voor zijn ouders, voor de als pijnlijk ervaren rassenverhoudingen en ook voor het land met zijn koloniale cultuur (‘even South Africanness is faintly embarrassing’). Op school is John blootgesteld aan de bruutheid van leraren en leerlingen en verwacht men van hem dat hij tot een godsdienstige groepering behoort, terwijl ze bij hem thuis ‘niets’ zijn. Er is alleen keus tussen ‘Christian’ (protestants), rooms-katholiek en joods. John wordt dan maar rooms-katholiek, omdat hij op grond van de benaming van het kerkgenootschap (‘Roman Catholic’) ten onrechte denkt dat dit instituut iets te maken heeft met de door hem bewonderde Romeinse helden uit de Klassieke Oudheid.

De enige plaats waar hij zich tijdelijk aan de beklemmende verhoudingen kan onttrekken is de boerderij van zijn grootouders in de Karoo, een dunbevolkte, dorre landstreek in het binnenland van de Kaapprovincie. De rassentegenstellingen zijn daar minder scherp en de gesprekken worden gevoerd in een gemoedelijk mengsel van Afrikaans en Engels. Maar zijn verblijf daar is altijd tijdelijk. Hij merkt hier ook dat de aanwezigheid van de blanken op de boerderij en wellicht in het hele land niet permanent zal zijn. Het gekleurde personeel (‘coloureds/kleurlinge’), dat afstamt van de oorspronkelijke Khoisan, heeft in zijn ogen een hechtere band met de grond dan de eigenaren van de boerderij:

‘The Coetzees, drinking tea and gossiping on the farmhouse stoep, are like swallows, seasonal, here today, gone tomorrow, or even like sparrows, chirping, lightfooted, short-lived.’

Het Afrikaanse woord ‘stoep’ in het citaat verwijst naar wat in Indië de voorgalerij genoemd werd. Net als in de architectuur dringt de parallel zich op met het lot van de gezelschappen die daar vaak op oude Indische foto’s afgebeeld zijn; met de grond verbonden of niet, ook zij moesten vertrekken.

SIEGFRIED HUIGEN

De foto bovenaan toont een verlaten boerderij in de Karoo, (c) Bert Voeten.