Brandende kampongs, brandende kwestie? (1)

Vrijdag 2 december 2016 kwam premier Mark Rutte met de verrassende mededeling dat de regering alsnog had besloten geld te reserveren voor een groot wetenschappelijk onderzoek naar het geweld tijdens de dekolonisatie van Nederlands-Indië. Kennelijk had de studie van Rémy Limpach, ‘De brandende kampongs van Generaal Spoor’, daarvoor het laatste zetje gegeven.
Naar aanleiding hiervan legde Esther Wils enkele vragen voor aan vertegenwoordigers van de instituten die dit onderzoek zullen uitvoeren: Petra Groen (Nederlands Instituut voor Militaire Historie), Gert Oostindie (Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde), Peter Romijn (NIOD, co-promotor van Limpach) & Frank van Vree (NIOD).

Het proefschrift van historicus Rémy Limpach, inmiddels werkzaam bij het Nederlands Instituut voor Militaire Historie (NIMH), heeft weer eens veel stof doen opwaaien omtrent de geweldpleging van militairen in Nederlandse dienst gedurende de dekolonisatieoorlog. De brandende kampongs van Generaal Spoor is een imposant stuk werk, met zijn bijna 800 bladzijden tekst en nog eens 100 bladzijden nawerk: noten, bronnen, et cetera, maar rechtvaardigt het een doorbraak in de visie van de Tweede Kamer die onlangs instemde met het extra ondersteunen van drie instituten bij het onderzoek naar de oorlog van ’45–’49?

Het Nederlands Instituut voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocidestudies  (NIOD), het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde (KITLV) en het NIMH deden in 2012 al een aanvraag voor 3 miljoen euro, maar die werd toen afgewezen, kennelijk mede omdat er aan Indonesische zijde geen belangstelling was – het onderzoek wordt nadrukkelijk gepresenteerd als bevorderlijk voor de verhouding tussen Nederland en zijn oud-kolonie. Hoewel minister Koenders in zijn recente brief aan de Tweede Kamer schrijft: ‘Vooralsnog heeft noch de publicatie van de studie van dr. Limpach, noch de initiële Nederlandse kabinetsreactie, geleid tot enige publiciteit in Indonesië,’ zou dat klimaat nu anders zijn, getuige o.a. het recente artikel van amateurhistoricus Ady Setyawan in de Volkskrant van 29 december jl. Of die interesse bij een deel van het Indonesische publiek ook zal leiden tot inzet van Indonesisch overheidsgeld bij het onderzoek, en eventuele uitkeringen als er van Nederlandse zijde claims mochten komen naar aanleiding van bewezen oorlogsmisdaden van Indonesische kant, lijkt me zeer de vraag. Een van de voornaamste zaken die – getuige opmerkingen van Limpach, Gert Oostindie (hoogleraar Koloniale en postkoloniale geschiedenis en directeur van het KITLV), prof. dr. Petra Groen (senior wetenschappelijk medewerker van het NIMH) en anderen – nog te onderzoeken staat is de wisselwerking, of beter: de spiraal van geweld die ontstond door wederzijdse uitlokking, overschrijding van grenzen en overtreding van afspraken aan beide zijden van de strijd. Als het inderdaad, zoals ook Setyawan voorstaat, geen eenzijdige exercitie wordt waarbij Nederland de agenda bepaalt, maar samenwerking van evenwaardige partners, dan zouden ook de lasten gedeeld moeten worden.

Indisch Anders was benieuwd naar de visie van de drie betrokken instituten en legde per e-mail vier vragen voor aan vertegenwoordigers die intensief betrokken zijn bij het onderzoek:

1) Heeft het onderzoek van Rémy Limpach, en/of de bronnen die hij gebruikt, u verrast en belangrijke nieuwe inzichten verschaft?

2) Wat gaat het instituut doen met het subsidiegeld dat anders niet was gedaan? Ofwel: in hoeverre ligt het voorgenomen onderzoek buiten de reguliere en tevens door de overheid gefinancierde onderzoeksopdracht?

3) Hoe gaat u het onderzoek van het geweld aan Indonesische kant aanpakken?

4) Wat vindt u van de stelling dat een dergelijk bedrag net zo wenselijk was geweest voor het behoud van het Indisch erfgoed, in de vorm van een serieus opgetuigd onderzoeksinstituut (KITLV inclusief bibliotheek & fotoarchief), het behoud van de bibliotheek van het Tropenmuseum en een plek waar mensen met hun Indische schatten heen kunnen?

Ter verklaring van dit laatste: er is geen museum meer dat met regelmaat Indische tentoonstellingen maakt. Het Tropenmuseum heeft in dit opzicht zo goed als afgehaakt, Nusantara is dicht en de Haagse musea – Gemeentemuseum, Museon – die wel Indische collecties bezitten, laten daar slechts eens in de paar jaar iets van zien. Veel mensen die een mooie of belangrijke verzameling hebben, weten niet meer waar ze heen moeten om die veilig en zinnig onder te brengen.

U vindt hieronder de antwoorden van Petra Groen (NIMH), Gert Oostindie en namens het NIOD prof. dr. Peter Romijn (co-promotor van Limpach) & prof. dr. Frank van Vree (officieel woordvoeder van het project). Oostindie merkte voorafgaand aan zijn antwoorden op:

‘Ik denk niet dat alléén het boek van Limpach het kabinet op andere gedachten heeft gebracht. Er is de afgelopen jaren heel veel gebeurd, en dat had een cumulatief effect. In chronologische volgorde, niet uitputtend: de rechtszaken rond 2011, omtrent de standrechtelijke executies in Rawagedeh en op Zuid-Sulawesi, de oproep van KITLV, NIMH en NIOD van 2012, de doorlopende perspublicaties sindsdien, in de jaren 2012-2016, het boek Soldaat in Indonesië (KITLV, 2015), dat van Limpach (2016) en het feit dat het NIMH binnen het eigen ministerie van Defensie dit werk heeft ondersteund. Ten slotte was ook het persoonlijke engagement van minister Koenders belangrijk.’ [Klik hier voor de integrale brief van Koenders aan de Tweede Kamer; een Word-document.]

Onderzoek Limpach
1) Hebben het onderzoek van Rémy Limpach, en/of de bronnen die hij gebruikt, u verrast en belangrijke nieuwe inzichten verschaft?

De brandende kampongs van Generaal Spoor heeft duidelijk indruk gemaakt. Petra Groen: ‘Rémy Limpach is zoals iedere historicus op de schouders van anderen gaan staan bij zijn onderzoek naar extreem geweld door Nederlandse militairen tijdens de dekolonisatieoorlog om Indonesië. Maar hij gebruikt bronnen die in 1969/1971 (voor de Excessennota van 1969 en Ontsporing van geweld van antropologen en oud-militairen J.J.A. van Doorn en W.J. Hendrix uit 1970) nog niet beschikbaar waren, waaronder veel brieven, dagboeken van en interviews met militairen. Hij kiest bovendien voor andere, nieuwe invalshoeken: hij onderzoekt bijvoorbeeld hoe het militaire justitiële apparaat omging met het fenomeen extreem geweld. En hij kijkt naar het verzet binnen de militaire organisatie tegen dergelijk optreden. Juist op basis van deze kwalitatieve analyses komt hij met nieuwe conclusies over de mate van extreme geweldpleging aan Nederlandse zijde. En uiteindelijk met een veelomvattender verklaring van extreem geweld dan tot nu toe.’

In 2013 op de 55e Tong Tong Fair, v.l.n.r. Dirk Vlasblom, W.J. Hendrix en Henk Schulte Nordholt over ‘Ontsporing van geweld’ door Hendrix en J.A.A. van Doorn (foto Henriette Guest)

Oostindie stelt: ‘Limpachs studie bevestigt bange vermoedens dat ‘buitensporig geweld’ c.q. oorlogsmisdaden geenszins uitzonderlijk waren, maar structureel en in sommige gevallen zelfs systematisch onderdeel van de Nederlandse oorlogvoering; en dat preventie en bestraffing zeer tekortschoten. Uiteraard te begrijpen in bredere context van de zeer gewelddadige Indonesische Revolutie. Waarbij overigens de vraag toch nog open blijft hoe breed verbreid het Nederlandse geweld nu was, m.a.w. welk deel van de krijgsmacht zich eraan schuldig maakte. Limpach zegt: het overgrote deel maakte zich daaraan niet schuldig; ik schreef dat eerder ook. Maar het blijft een uitdaging dat verder uit te zoeken.’

Romijn verwijst naar zijn speech bij de promotie van Limpach, na te lezen op http://www.niod.knaw.nl/nl/nieuws/lezing-peter-romijn-bij-presentatie-de-brandende-kampongs-van-generaal-spoor-online.

Hij constateert net als Oostindie dat de term ‘structureel’ voor de toepassing van geweld onontkoombaar is geworden en concretiseert het punt van Groen: Limpach toont dat de omgang met bekende misstanden op hoger niveau te laken viel.

‘Een tweede belangrijk inzicht is van politiek-strategische aard. Het geweld aan Nederlandse kant kon ook structureel worden omdat de militaire leiders, de justitiële autoriteiten en het bestuursapparaat overzee probeerden de zaken zo klein mogelijk te houden, ze af te doen als incidenten en excessen, en strafvervolging grotendeels achterwege te laten. Dit werd door de politiek verantwoordelijken in Den Haag feitelijk aanvaard, terwijl klokkenluiders in diskrediet werden gebracht en dissidente stemmen verdacht gemaakt als antinationaal. Hiermee namen de desbetreffende politici een zware verantwoordelijkheid op zich – en die erfenis laat zich nog steeds voelen.’

Komend onderzoek en financiën
2) Wat gaat het instituut doen met het subsidiegeld dat anders niet was gedaan? Ofwel: in hoeverre ligt het voorgenomen onderzoek buiten de reguliere en tevens door de overheid gefinancierde onderzoeksopdracht?

Zowel Oostindie als Romijn en Van Vree benadrukken dat zij inhoudelijk nog geen definitieve uitspraken kunnen doen over het project omdat er eerst opnieuw – en zeer binnenkort – met de drie instituten onderling moet worden gesproken. Gelukkig is er toch al enig concreet antwoord op de vraag waarop het onderzoek zich gaat richten.

Vooral Petra Groen is duidelijk: ‘Het NIMH bestrijkt de hele Nederlandse militaire geschiedenis en slechts een of twee onderzoekers houden zich normaliter bezig met de koloniale militaire geschiedenis. Wij wilden al langer onderzoek doen naar mechanisch militair geweld in de dekolonisatieoorlog – daarmee bedoelen we de inzet van artillerie, de luchtmacht en scheepsgeschut. Maar dat vergt extra menskracht, met de beschikbare mensen kunnen we dat niet. Datzelfde geldt voor een nader onderzoek naar de werkwijze van de Nederlandse inlichtingendienst in dit counterinsurgency-conflict, en bijvoorbeeld het militaire interneringsbeleid.’

Oostindie schrijft: ‘Zie de brief aan de Tweede Kamer; de onderwerpen die daar worden genoemd, zullen we zeker gaan onderzoeken. Zonder extra financiering gaat dat niet lukken. Om je een idee te geven: het KITLV heeft voor de periode 2013-2019 al ruim boven de 1 miljoen geïnvesteerd, en we moeten ook totaal ander onderzoek doen. Onze reserves zijn op.’

De betreffende passage uit de brief van Koenders luidt:

‘Een dergelijk onderzoek dient zich niet te beperken tot de geweldspleging door alle partijen waar veel deelstudies zich op richten, doch nadrukkelijk in te gaan op de brede context van de naoorlogse dekolonisatie (inclusief samenleving) en het politiek, bestuurlijk, justitieel en militair optreden in 1945-1949 in voormalig Nederlands-Indië /Indonesië, zowel vanuit Haags als vanuit lokaal perspectief. Het is belangrijk dat een vervolgonderzoek een integrale benadering hanteert en dieper ingaat op zaken die aan bod zijn gekomen in de studie van dr. Limpach. De geweldsspiraal tijdens de zogenaamde “Bersiap” zal in een onderzoek worden betrokken. Ook de politieke besluitvorming in Den Haag over de dekolonisatie, de brede steun in Nederland voor het behoud van de relatie met Nederlands-Indië/Indonesië en de uitzending en het optreden van de Nederlandse militairen, de beperkte informatievoorziening, als ook de nasleep na 1949 en de veteranenzorg, verdienen nader onderzoek.

Waar mogelijk wordt samenwerking gezocht met partners in het buitenland, zoals Indonesië, het Verenigd Koninkrijk, Japan, Australië en de Verenigde Staten. Verder moeten belanghebbenden de gelegenheid krijgen informatie aan te reiken, waar gewenst in de vorm van interviews met betrokkenen die dat wensen, inclusief veteranen, en via het ter beschikking stellen van brondocumenten.’

Van Vree: ‘Ik snap de eerste vraag niet: “Wat gaat het NIOD doen met het subsidiegeld dat anders niet was gedaan?” Wat de tweede vraag betreft: het voorgenomen onderzoek valt inhoudelijk binnen het werkterrein van het instituut, maar vergt aanzienlijk meer capaciteit dan nu aanwezig is binnen de personele basisbezetting. Overigens worden KNAW-instituten als KITLV en NIOD geacht zelf aanvullende financiering te verwerven; bij het NIOD is bijna vijftig procent van de inkomsten afkomstig van andere bronnen dan het ministerie van OCW.’

De Indonesische kant
3) Hoe gaat u het onderzoek van het geweld aan Indonesische kant aanpakken?

Het spreekt voor alle drie de instituten inmiddels vanzelf dat ook het geweld van Indonesische strijders onderzocht moet worden.

Groen: ‘Bij alle onderzoeken proberen we ook te kijken naar de Indonesische kant, inclusief het Indonesische geweld. Zo proberen we de spiraal van geweld – want dat is het vaak – in beeld te brengen. Soms is dat overduidelijk, zoals bij het onderzoek naar de bersiap, dat natuurlijk een uitvoerig onderzoek naar het geweld van Indonesische zijde vergt. Maar ook bij Nederlands mechanisch geweld willen we onderzoeken in hoeverre dit werd ingezet als reactie op moeilijk grijpbaar Indonesisch geweld. En als je bij het onderzoek naar de inlichtingendienst de totstandkoming van informantennetwerken wilt reconstrueren, kun je evenmin om Indonesisch geweld heen.’

Oostindie: ‘We willen niet alleen archieven en getuigenissen in Nederland onderzoeken, maar ook intensiever in buitenlandse archieven [Australische, Japanse, Britse en Amerikaanse, EW] en in het bijzonder in Indonesië aan de slag. Daar willen we ook via oral history informatie verzamelen.’

Van Vree: ‘Vast staat dat hiervoor zowel Nederlandse als Indonesische archieven en kranten zullen worden geraadpleegd en getuigen ter plekke geïnterviewd. Niet onbelangrijk is dat de onderzoekers die hierbij betrokken zijn, ook het Indonesisch machtig zijn.’

Gert Oostindie in 2016 op de Tong Tong Fair (foto Dick de Jager)

 

Erfgoed
4) Wat vindt u van de stelling dat een dergelijk bedrag net zo wenselijk was geweest voor het behoud van het Indisch erfgoed, in de vorm van een serieus opgetuigd onderzoeksinstituut (KITLV inclusief bibliotheek & fotoarchief), het behoud van de bibliotheek van het Tropenmuseum en een plek waar mensen met hun Indische schatten heen kunnen?

De vertegenwoordigers van de drie instituten onderschrijven vanzelfsprekend het belang van het behoud van Indisch erfgoed. Groen heeft zelfs goede hoop: ‘Natuurlijk is het belangrijk en meer dan wenselijk dat het Indisch erfgoed behouden blijft en ook – en vooral zichtbaar – wordt tentoongesteld. Het maakt deel uit van Nederlands collectieve geheugen en is bovendien een stimulans voor nieuw onderzoek. Ik zie historisch onderzoek en historisch erfgoed dan ook niet als concurrenten, maar als communicerende vaten. Hopelijk levert dit onderzoek ook weer meer aandacht op voor het Indisch erfgoed.’

Oostindie ziet de ratio niet van vraag 4): ‘Dat vind ik een appels- en perenvergelijking. Ik vind heel veel van de naoorlogse “afwikkeling” van het koloniale verleden beschamend, en zeker ook hoe de overheid de laatste jaren is omgegaan met cultureel erfgoed – je noemt terecht een aantal treurige zaken. (Ik benadruk overigens dat de afloop voor het KITLV en de koloniale collecties van het KIT naar omstandigheden heel goed was; alle relevante collecties blijven zeer goed toegankelijk en zelfs in het bezit van het KITLV, zij het nu via de Universiteitsbibliotheek Leiden. Second best, maar goed werkbaar.) Maar het is natuurlijk niet zo dat de overheid geld heeft weggehaald bij deze instellingen om daarmee dit onderzoek te financieren. En dat het belangrijk is dit onderzoek naar “Dekolonisatie en oorlog in Indonesië, 1945-1950” te financieren, betogen wij al sinds medio 2012 (ik voelde me vaak een kapotte grammofoon). Daar sta ik nog steeds volop achter!’

Ook Romijn onderschrijft het belang van behoud van erfgoed maar verwerpt het idee van concurrentie: ‘Ik vind het zonder meer belangrijk dat dit erfgoed behouden blijft en verantwoord zichtbaar wordt gemaakt. Dat is een breed cultureel en maatschappelijk belang. Het onderzoek naar het oorlogsgeweld vertegenwoordigt ook zo’n belang. Beide zaken hebben te maken met het gedeelde overzeese verleden, maar dat moet er volgens mij niet toe leiden dat ze als concurrerend worden opgevat. Ik denk dat, terwijl we het onderzoek aanpakken, de zaak van het erfgoed ook op de agenda moet blijven.’

Het zal u niet verbazen dat ik wel redenen had voor die vierde vraag; u leest daar desgewenst volgende week meer over.

ESTHER WILS

Rémy Limpach, De brandende kampongs van Generaal Spoor, Boom uitgevers Amsterdam, € 39,90.