De luisteraar

Dit is deel 18 in de reeks ‘Het voetspoor van Indische boeken’.

Remco Raben (1962) is bijzonder hoogleraar koloniale en postkoloniale literatuur- en cultuurgeschiedenis aan de UvA en doceert geschiedenis van internationale betrekkingen aan de Universiteit Utrecht. Zijn lange lijst van publicaties bevat o.a. Beelden van de Japanse bezetting van Indonesië. Persoonlijke getuigenissen en publieke beeldvorming in Indonesië, Japan en Nederland (redactie, 1999), De oude Indische wereld, 1500-1920 (2003, met Ulbe Bosma), The world of Jan Brandes. Drawings of a Dutch traveller in Batavia, Ceylon and Southern Africa (2004, red. met Max de Bruijn). Hij was bij het NIOD mede-initaitiefnemer van het grootscheepse onderzoeksproject ‘Van Indië tot Indonesië. Herschikking van de Indonesische samenleving’ en is nu bezig aan een biografie van W.F. Wertheim.

 

De Japanse bezetting lijkt een beetje uit beeld te verdwijnen. De aandacht voor die oorlogsjaren in Indonesië had altijd al zijn ups en downs, maar in het geweld van de discussies over de revolutie en het Nederlandse legeroptreden lijken we de Tweede Wereldoorlog wat uit het oog te verliezen. Dat is jammer. Zoveel duizenden Nederlanders en miljoenen Indonesiërs zijn getekend door de ontberingen van drieënhalf jaar Japanse roofbouw. Bovendien tasten we op zoveel terreinen over die Japanse tijd nog in het duister.

De Japanse jaren hebben weinig fictionele literatuur opgeleverd, alsof er met de ernst van de situatie niet gesold mocht worden. De schokken van de Japanse bezetting riepen om getuigenis, niet om verdichting. De oorlogservaringen hebben dan ook een ongelofelijke hoeveelheid persoonlijke verslagen opgeleverd. Het grote probleem is dat de meeste memoires afkomstig zijn van de geïnterneerden in een van de vele Japanse interneringskampen. Dat geeft een volstrekt vertekend beeld; over de mensen buiten de kampen, Nederlanders of Indonesiërs, weten we heel erg weinig. En oneerbiedig gezegd was de kampellende groot, maar de verslaglegging is navenant eenvormig.

Er zijn natuurlijk uitzonderingen. De dagboeken en verhalen van Beb Vuyk zijn een schitterend menselijk document, terwijl de gefictionaliseerde reminiscenties van Jeroen Brouwer een huiveringwekkende evocatie vormen van wat een kamp met je kan doen. Een hoogtepunt van een heel ander soort is het dagboek dat Leo Jansen tijdens zijn werk en internering in het zogenoemde ‘radiokamp’ in Djakarta bijhield. In 1988 werd het dagboek door Gerrit Knaap bezorgd en uitgegeven, mede op initiatief van de bezitter van het manuscript Jan Brocades Zaalberg, die jarenlang streed voor de openbaarmaking van deze dagboeken. Ze vormen een van de rijkste geschriften die uit de Japanse bezetting zijn voortgekomen. Ik las het voor het eerst toen ik me, eind jaren negentig, intensief met de Japanse bezettingstijd van Indonesië ging bezighouden. Te midden van de grote berg egodocumenten was dit een uniek geschrift van een intelligente beschouwer die de dramatische politieke gebeurtenissen van de Tweede Wereldoorlog nauwkeurig ontleedde. Ik was direct volledig gefascineerd.

Jansen was voor de oorlog waarnemend secretaris van de Raad van Indië. Hij verkeerde in kringen van vooruitstrevende ambtenaren. Du Perron noemde hem ‘zonder twijfel de intelligentste en behoorlijkste van allemaal’. Voor de oorlog leerde Jansen Japans, zodat de Japanners hem na de inval snel voor tolkdiensten wisten in te schakelen. Hij kwam terecht bij de luisterdienst van de Overseas Broadcasting Service, waar hij verslag moest doen van buitenlandse radioberichten. Een poging om contact te leggen met vooraanstaande Indonesiërs in het laatste oorlogsjaar werd hem fataal. Hij werd verraden, gearresteerd en verhoord. Door mishandeling, uitputting en ziekte stierf hij tien dagen na het uitroepen van de Indonesische onafhankelijkheid.

Jansen is onmiskenbaar geworteld in de Nederlandse koloniale orde. De koloniale mentaliteit spat er nogal eens van af, in de ruwe en vaak geringschattende generalisaties over Indonesiërs en Japanners. Hij dicht de Indonesiërs een ‘bukkende geest’ toe, gebrek aan karakter en kruiperigheid. Japanners zijn huichelachtig, hautain en egocentrisch.

Het mooie is dat Jansen in staat blijkt om zijn mening bij te stellen en de positie van de Nederlanders te relativeren. Ook hij had voor de oorlog in de koloniale orde geloofd, maar na de Japanse overname zag hij al snel hoe dun en wankel die orde was. ‘De sfeer bij terugkeer zal uiterst onzuiver zijn’, schrijft hij in augustus 1944. ‘Aan de eene kant de “bevrijders” die aan wal stappen en van de heele bevolking een golf van dankbaarheid verwachten en de ex-geïnterneerden die naar buiten komen, in 3 of 4 jaar geen krant gelezen hebben, met wraakgevoelens bezield zijn… Aan de andere kant de Indonesiërs die in die situatie meer karakter noodig hebben dan ze helaas bezitten om iets in te brengen tegen ’t al-weten van de Hollanders.’ Met dat laatste had hij het mis.

Door zijn positie te midden van Japanners en Indonesiërs en door zijn toegang tot de pers en zijn relatieve bewegingsvrijheid kon Jansen de intellectuele toenadering en snelle verwijdering tussen Japanners en Indonesiërs van dichtbij waarnemen. Hij zag hoe het Indonesische enthousiasme veranderde in onverschilligheid en uiteindelijk zelfs afkeer voor de Japanners. Het dagboek vormt een fantastische  graadmeter van de sentimenten onder Indonesische nationalisten in Djakarta. Zijn nauwkeurige waarnemingen laten duidelijk zien wat de meeste Nederlanders niet goed beseften: dat er na het vertrek van de Japanners geen weg meer terug was. Het idee van een duurzaam effect van de Nederlandse aanwezigheid was een waanbeeld, zag Jansen. In zijn laatste aantekening, in maart 1945, schrijft hij over de Indonesiërs: ‘Men mag de Japanners haten, maar de Hollanders zijn er geen steek meer sympathiek om.’ Welke Nederlander was toen tot een dergelijke rake observatie in staat?

REMCO RABEN

L.F. Jansen, In deze halve gevangenis. Dagboek van mr. dr. L.F. Jansen, Batavia/Djakarta 1942-1945. Franeker: Uitgeverij Van Wijnen 1988

Op de foto bovenaan, coll. NIOD, dateert waarschijnlijk uit 1942 en is afkomstig uit het boek Beelden van de Japanse bezetting van Indonesië.