Hoe Indisch was Toorop?

‘Indië heeft heel veel voor mij betekend. Indië kan niet uit mij worden weggedacht. De grondslag voor mijn werk is Oostersch.’ Aldus Jan Toorop. Maar de tentoonstelling in het Gemeentemuseum en de bijbehorende catalogus lijken het tegendeel te willen bewijzen, schrijft Esther Wils

‘Indië heeft heel veel voor mij betekend. Indië kan niet uit mij worden weggedacht. De grondslag voor mijn werk is Oostersch. De mooie, half-Chineesche omgeving op Banka en de Oosterse natuur daar in Indië hebben mij het eerst met schoonheid in aanraking gebracht.’

Zo citeert historica Susan Legêne de schilder Jan Toorop (1858-1928) in De Gids van mei 2008, in haar artikel ‘Metamorfose; Toorops inburgeringstraject’. Zij vond de passage in een gesprek met de kunstenaar dat journalist Henri Wiessing in 1925 optekende en uitgaf onder zijn  pseudoniem F.I.R van den Eeckhout als Gesprekken met kunstenaars. Jan Toorop.

'Zelfportret met Indische gewaden' door Jan Toorop, op De Gids, mei 2008
‘Zelfportret met Indische gewaden’ door Jan Toorop, op De Gids, mei 2008

Ook in Jan Toorop. Autobiografische herinneringen 1858-1886, gedicteerd aan de jezuïet Anton Reichling in 1927 en heruitgegeven in 2007, staan talrijke verwijzingen naar de Indische jeugd van de schilder, grotendeels doorgebracht op Banka waar zijn vader als administrateur in het tinmijnendistrict werkte en veel contact onderhield met de Chinese bevolking: ‘Ik zat altijd bij de Chineesen te plakken en te verven.’ ‘Chinese poppen vond ik altijd prachtig, allemaal Chinese bakkessen. De Javaanse poppen hebben meer stijl.’ In Nederland voor zijn opleiding, kwam hij terecht in een Indisch milieu: ‘Ik logeerde in Den Haag bij m’n voogd Wiggers, ’n oud resident.’ En hield hij zich – naast heel veel andere – ook bezig met Indische zaken: ‘Multatuli las ik veel. Vooral Multatuli’s verdediging van de Javaan trok me aan, niet z’n ongeloof: Max Havelaar (Saïdja en Adinda tekende ik).’

Legêne benadrukt in haar essay de Indische herkomst van veel van Toorops opdrachtgevers; verschillende van zijn schitterende portretten beelden dames en heren af met een Indische connectie, al is die niet aan het fysiek herkenbaar. Het fascinerende aan Legênes verhaal is dat zij duidelijk weet te maken hoeveel vanzelfsprekender de aanwezigheid van die Indische kringen in Nederland destijds in zekere zin was. Voordat, na WO II en de Indonesische onafhankelijkheidsstrijd de grote exodus begon en het Indische zich alleen nog in Nederland kon manifesteren, was de verhouding tussen ‘hier’ en ‘daar’ veel organischer. Toen de nieuwkomers en de oude koloniale elite op Nederlands grondgebied samen als Indisch werden geïdentificeerd, kwam dat ingewikkelder te liggen en voelde men zich geroepen welbewust te kiezen om al dan niet ‘Indisch’ te blijven. Een hele generatie, chic en minder chic, heeft – de inspanning van een Indo-emancipator als Tjalie Robinson ten spijt – vooral haar best gedaan te assimileren waardoor die herkomst naar de achtergrond werd gedrongen; dier kinderen richten nu weer Indische netwerken op, Indische Herenclubs en Indo-businessclubs.

Jan Toorop: Zelfportret, 1915, Haags Gemeentemuseum
Jan Toorop: Zelfportret, 1915, Haags Gemeentemuseum


Kleurenblinde musea
Aan de museumwereld is deze hernieuwde interesse – en erkenning van een historische werkelijkheid – nagenoeg voorbijgegaan; die blijft daar opvallend en enigszins gênant bij achter. Legêne bespreekt vier tentoonstellingen over het werk van Jan Toorop die in de jaren ’2000 plaatsvonden, waarin niet of nauwelijks blijk wordt gegeven van enig besef van het Indische in of achter Toorops werk.

Anno 2016 blijkt dat voor het Haags Gemeentemuseum nog steeds een blinde vlek. Typerend is om te beginnen de looptijd van de tentoonstelling: die sluit op 30 mei, als de Tong Tong Fair net twee dagen op streek is. Een weekje langer open en die vele bezoekers met een Indische belangstelling hadden ook bij het Gemeentemuseum kunnen langsgaan. Wie voor die tijd het museum bezoekt zal vergeefs zoeken naar aanduidingen in de tekst. Vanzelfsprekend is Toorops geboorte in Poerworedjo op Java vermeld, maar daar blijft het ook bij. Dat moet ook voor de argeloze kijker wat bevreemdend zijn; Toorop, geboren uit een Javaans-Noorse vader en een Chinees-Britse moeder, blijkt op de fraaie en levensgroot afgebeelde foto’s een behoorlijk donker uiterlijk te hebben gehad, donkerder dan zijn standbeelden (met klassieke rechte neus) of een enkele tekening doen vermoeden. Alleen al op basis daarvan zou enige verheldering logisch zijn.

Foto05_Jan Toorop 1903

 

Westers geschoold
Biedt de catalogus meer informatie? Er is welgeteld één pagina, onder het veelzeggende kopje ‘Een westers geschoolde kunstenaar’, gewijd aan mogelijke invloed van Toorops Indische jaren, en daarin doet schrijver Gerard van Wezel zijn uiterste best het Indische te bagatelliseren: ‘Toorop genoot een volledig West-Europese artistieke opleiding aan de Rijksacademie in Amsterdam. […] Voor zover bekend was hij niet vertrouwd met oosterse technieken en methoden. Als hij Indische onderwerpen verbeeldde – en dat deed hij niet zo heel erg vaak – dan deed hij dat op westerse wijze. Veelal betreft het gelegenheidswerk…’ en zo verder. De wajangpoppen, die Toorop ‘in  het Leids Volkenkundig Museum zal hebben gezien’, inspireerden hem overduidelijk bij het silhouet van zijn bekendste figuren, maar ‘de inspiratie staat niet op zich: er zijn in deze periode ook invloeden van de Egyptische en de Keltische kunst zichtbaar en al enkele jaren lang was Toorop – net als andere avant-garde kunstenaars – geïnspireerd door de Japanse kunst. Daarmee sloot hij zich aan bij de internationale avant-garde die streefde naar een nieuwe stijl, geënt op verschillende ‘primitieve’ vormentalen. Toen Toorop in de Nederlandse pers in 1894 een “delicate barbaar” werd genoemd, […] was dat dan ook positief bedoeld.’ Sommige van zijn portretten in oosterse dracht worden ‘ten onrechte zelfportretten genoemd’ en ‘het in 1883 geschilderde staand zelfportret toont juist een onmiskenbaar westers geklede, zelfbewuste bohémien in zijn atelier’.

Het staat er – in de piepkleine blauwe lettertjes die dergelijke ‘intermezzi’ onderscheiden van de hoofdtekst, maar het staat er. Niet heel expliciet en met hulp van het oordeel van Toorops tijdgenoten, maar ook niet mis te verstaan. Niet onwaar in de feiten, maar wel beperkt in de keuze en de presentatie ervan. Waarom doet dat pijn? Het gaat er vanzelfsprekend niet om Toorop kinderachtig te claimen als ‘Indisch kunstenaar’. Dat zou inderdaad een vreemde reductie zijn; Toorop was net als zijn zeldzame partners in crime, de schrijvers Eddy du Perron en Tjalie Robinson en de schilder-dichter Jan Schlechter Duvall, een wereldburger in denken en doen, en in vormentaal. Een bereisde, getalenteerde, charmante en wat verknipte jongen – zie zijn pogingen met een naargeestige, later in zijn leven katholiek geïnspireerde symbolentaal de passie eronder te houden. En iemand die zelf geen moeite had met zijn Indische achtergrond, die in tegendeel koesterde; zijn ontdekking als kunstenaar, ‘het grote moment in mijn leven’, door een in Den Haag woonachtige vriend van zijn vader, Ernst Ahn, ‘gebeurde in m’n exotiese kamer, met oude sarongs en kleuren overal’ (Autobiografische herinneringen).

Fatalisme, 1893, collectie Kröller-Müller Museum
Fatalisme, 1893, collectie Kröller-Müller Museum

Wat bezielt Van Wezel? Wil hij zijn geliefde Toorop, met wie hij al veertig jaar bezig is, beschermen tegen de verdenking niet echt mee te kunnen komen met zijn Europese tijdgenoten? Wil hij iedere schijn vermijden dat er voor Toorop met dubbele maten gemeten zou moeten worden? Dat is treurig, en in feite een dubbele miskenning. Toorop, begunstiger van Van Gogh, lid van de prestigieuze Vlaamse groep les XX (onder wie Ensor), kennis van Burne-Jones, Whistler en Alma-Tadema, inspirator van Klimt, vriend van Mondriaan, heeft zijn plek allang veroverd in de internationale kunstcanon, en het Indische is een vitale component in zijn leven en werk geweest.

Misschien is Van Wezel vooral in discussie met sommigen van Toorops tijdgenoten – de ontvangst van Toorops werk in de Europese pers is sowieso de voornaamste inzet en bron van zijn onderzoek, wat leidt tot vele lange citaten uit besprekingen, soms interessant, soms wat vermoeiend. In Duitsland sprak men meermalen van ‘der Maleyer’, en niet altijd in positieve zin, in Frankrijk beschreef de dichter Paul Verlaine hem zeer waarderend als ‘un superbe Javanais brun de teint aux yeux sombres extraordinairement doux’, in Nederland bleef die eerder geciteerde koosnaam ‘delicate barbaar’ natuurlijk aan Toorop kleven.

Toorop_3D_Zang der tijden_omslag

Zang der tijden is het eerste van drie oeuvrecatalogi die Van Wezel voorbereidt maar bestrijkt wel het hele leven en werk van de kunstenaar. Het is mij niet helemaal duidelijk waar de andere twee delen zich op zullen richten; hopelijk wordt daarin wat meer tegemoetgekomen aan de eenvoudige wens van de lezer om zicht te krijgen op Toorops kleurrijke leven. Wie waren bijvoorbeeld, behalve zijn echtgenote Annie Hall, zijn muzen? Je ziet in het werk steeds dezelfde vrouwengezichten terug – van de strenge Marguerite Adolphine Helfrich lezen we alleen de naam. Van Wezel is zeer discreet over alles wat niet strikt de ideeën omtrent de kunst betreft.

Kunst en kitsch
Toorop was Indisch, zijn Umwelt, verzamelaars en opdrachtgevers waren deels Indisch, en wat spreekt er nou voor Indisch uit zijn werk, als je door de tentoonstelling loopt of de bomvolle, riant uitgegeven catalogus doorkijkt? Inderdaad zijn er in letterlijke zin weinig Indische onderwerpen te onderscheiden (het Zelfportret in Indische gewaden uit 1884, eigendom van het Gemeentemuseum, ontbreekt; wat nog meer?). Ik zag een enkele olifant, een enkele Boeddha. Maar ook veel slingerende, batikgelijkende lijnen, veel net iets te grote, donkere ogen, heel veel vrouwtjes met blote borsten, vaak met frontaal gekeerde rompjes en lange, hyperslanke, hoekige armen – het prototypische wajang-kulitpopje.

Jan Toorop: Lily Clifford, 1902, Haags Gemeentemuseum
Jan Toorop: Lily Clifford, 1902, Haags Gemeentemuseum

Opvallend is ook een sterke aanwezigheid van De Heilige en andere geesten; het werk waarmee Toorop het meest furore maakte, was wat mij betreft naargeestige kitsch. De vage symboliek van De drie bruiden, Fatalisme en Zang der tijden werd – na een gelukkige periode die studies opleverde van knoestige arbeiders (die zowel aan Van Gogh doen denken als vooruitwijzen naar het werk van Toorops dochter Charley) en schilderijen van originele, pointillistische landschapjes – opgevolgd door het morbide katholicisme van werken als De Pelgrim, Gebed en Beschermengelen. Toorop had ongetwijfeld geesten te bezweren; hij vertelt in de Autobiografische herinneringen dat hij erg bang werd gemaakt door het Indonesische personeel thuis, dat rijst offerde om de geest in een boom te gerieven: ‘Ik ging dan ’s morgens kijken of ’t op was.’ Ook zijn eigen zonden: ijdelheid, een ongebreidelde fantasie en passie, moesten worden bedwongen. Het geloof en de kunst zouden de mens verlossen.

Die mystieke tendens, het eclectische van zijn stijlen en voorstellingen, de ongewone, soms gloeiende kleuren; misschien mag het allemaal bij elkaar Indisch heten.

ESTHER WILS

Gerard van Wezel, Jan Toorop. Zang der tijden, W Books & het Haags Gemeentemuseum, € 29,95.

De expositie Jan Toorop is tot en met 29 mei 2016 te bezoeken in het Gemeentemuseum.

De oeuvre-tentoonstelling van Jan Toorop in het Gemeentemuseum is voor Pulchri Studio aan het Lange Voorhout de aanleiding geweest om gelijktijdig met de Tong Tong Fair de tentoonstelling ‘Toorop – Fernhout, What’s in a name’ te organiseren. Entree is gratis. Van 28 mei t/m 16 juni 2016.