Aan Brandende IJver, het boeiende levensverhaal van de befaamde Japan-kenner Siebold, las Esther Wils wel het plezier van de auteur af, niet de moeite die al het soepel verwerkte onderzoek gekost moet hebben. Arlette Kouwenhoven geeft op 10 oktober een lezing in Bronbeek over haar boek.

Een van mijn geliefdste musea is het Sieboldhuis in Leiden: een relatief klein museum in een mooi grachtenpand, dat ik zeker twee keer per jaar bezoek voor de nieuwe opstelling. De eerste keer heb ik ook de vaste tentoonstelling bekeken, met uitleg over de naamgever en objecten uit zijn breed georiënteerde verzameling. Dat het een vroege Japan-reiziger met een wetenschappelijke inslag was, had ik wel begrepen, maar het fijne ervan was ik vergeten. Het verschijnen van Arlette Kouwenhovens Brandende IJver; Siebold, de biografie was dus zeer welkom.
Ik was direct door het boek gegrepen. Kouwenhoven heeft een prettige, tamelijk informele toon en combineert die met een hoge dichtheid aan informatie. Zij kon voor haar onderzoek beschikken over eigen dagboeken en brieven van Siebold uit het onlangs geopend familie-archief, en haalt ook andere tijdgenoten aan, waardoor het een levendig en goed gedocumenteerd geheel is geworden.
Brandende ijver, tot wederzijds nut
Het ethisch gehalte van het in aanleg koloniaal gedreven onderzoek en het bijbehorend verzamelen staat alweer een hele tijd stevig op de maatschappelijke agenda – en is ook dezer dagen weer actueel door de ‘teruggave’ van een enorm aantal objecten uit museum Naturalis aan Indonesië. Essentieel daarbij is natuurlijk het karakter van het verzamelen van destijds. Was dat roof (zoals vaak bij militaire acties), ingegeven door censuur op de inheemse cultuur & religie (zoals missie en zending pleegden), het resultaat van dwangarbeid (de vlinders van Boven-Digoel, bijvoorbeeld, verzameld door politieke bannelingen) en/of van een uitzonderlijke statuur (zoals de schedel en andere menselijke resten uit Naturalis) dan is er sprake van oneigenlijk ‘verkrijgen’ en ligt teruggave voor de hand. Maar – zoals ook vooraanstaand natuurhistoricus Jelle Reumer zegt in een recent interview met de Volkskrant; hij noemt het een ‘gevaarlijk precedent’ en vreest de leegloop van Europese museumcollecties – vaak was dat niet het geval en is het de vraag of het moreel verplicht is zaken naar het land van herkomst te retourneren. Zie hieronder de werkwijze van Siebold in Japan, bijvoorbeeld, of die van ‘toean Stammeshaus’, die in Atjeh begon als militair maar zich uit weerzin tegen het krijgsbedrijf en interesse voor de lokale cultuur als ambtenaar ontwikkelde tot onderzoeker/verzamelaar en hoeder van de bevolking. John Klein Nagelvoort schreef een boeiende en fraai geïllustreerde biografie over deze zoon van een Duitser en een Chinese njai.

Philipp Franz von Siebold (Würzburg 1796 – München 1866) was in dienst van het Nederlandse bestuur in Indië, zoals een hele generatie geestdriftige jonge onderzoekers, vele geïnspireerd door het grote voorbeeld Alexander von Humboldt. Gouverneur-generaal (en loyaal beschermheer; Siebolds baanbrekende boek Nippon werd aan hem opgedragen) Godert van der Capellen had Siebold in 1823 uitgezonden naar Japan, als arts – hij kwam uit een gerenommeerde Duitse familie van medici en was als zodanig opgeleid –, maar zeker ook met de opgave om goed om zich heen te kijken, specifiek naar nieuwe mogelijkheden om voordelig handel te drijven.
Japan had op zijn beurt al een traditie van Nederland-studies. Zo droegen geleerden graag Hollandse bijnamen – Siebold heeft die ook nog toegekend – en was reeds in 1787 de bestseller Kōmo zatsuwa (Van alles en nog wat over roodharigen) verschenen. Er leefde grote belangstelling voor cultuur en wetenschap uit het westen, gevoed door de schaarse contacten met de handvol Nederlanders die werden toegelaten.

Ondanks het strenge voorschrift het minuscule eiland Deshima, voor de kust van Nagasaki – aangewezen als exclusieve locatie voor de Hollandse schepen om aan te meren –, niet te verlaten, wist de ambitieuze, inventieve, maar ook werkelijk door Japan gefascineerde Siebold middels opdrachten, ruil en andere wederdiensten een enorme hoeveelheid zaken en informatie te bemachtigen.

Omdat hij zich een goed medicus betoonde, ook Japanners behandelde en in dit vak lesgaf aan Japanse studenten, kreeg hij toestemming op het vaste land een school te stichten. Ook de pokkenvaccinaties die Siebold na enig technisch ongemak wist te introduceren waren bijzonder welkom. Hij wist in korte tijd een boel loyaliteit te kweken en kreeg van alle kanten planten en andere naturalia aangedragen. Ook had hij verschillende – zeer begaafde – tekenaars in dienst, die van alles voor hem vastlegden, van planten en dieren (vooral: vissen! Die waren nauwelijks te prepareren) tot de constructie van bruggen.

Die planten en dieren waren destijds niet bedreigd – al was er een reuzensalamander bij die zijn reisgenoot opat, onderweg, en vijftig jaar na aankomst zelf nog leefde; mooie anekdote –, de tekeningen deden niemand kwaad en er werd voor betaald. Lastig werd het pas toen Siebold in zijn ijver een goed cartografisch beeld van Japan te construeren de verkeerde persoon een brief stuurde en de rel ontketende die – tot zijn diepe droefheid en wroeging – zijn helpers in gevaar en hemzelf tot verbanning bracht. Het in zichzelf besloten Japanse bestuur wilde geen pottenkijkers en de verspreiding van kaarten was dus taboe.

Nu was het Siebold zeker niet om het faciliteren van buitenlandse mogendheden begonnen; hij was er zeer op tegen meer handelshavens te stichten en het land open te breken voor vreemde invloeden, die, zo vreesde hij, de Japanse cultuur zouden corrumperen. Japanners beschouwden in aanleg ‘handel en alles wat ermee te maken had als minderwaardig’, stelt Kouwenhoven, wat interessant is en vragen oproept die ik best nader beantwoord had gezien. De fascinatie voor kaarten deelde Siebold met degenen die ze hem aanleverden om te kopiëren en die hij op zijn beurt voorzag van materiaal; al wist men dat het illegaal was, de inzet was volstrekt niet corrupt.
Toch werd het incident dus aanleiding voor hun veroordeling en Siebolds vertrek; hij zou pas vele jaren later terugkeren in Japan – met zijn toen dertienjarige zoon Alexander, genoemd naar Von Humboldt – en altijd een beschermende neiging houden jegens het land. Aandoenlijk zijn zijn met uitvoerige plannen omklede pogingen verschillende vorsten te bewegen in Europa opleidingen voor Japanners te stichten om zo het verkeer in goede banen te leiden. Ja, ter bevordering van de handel, en ook voor het onderhoud van zijn eigen gezin, maar zeker ook ten behoeve van de uitwisseling van kennis, om op gelijke voet te kunnen staan en van elkaars kwaliteiten te profiteren.
Thee, blauwe regen, hosta’s en hortensia’s
Naast zijn fantastische collecties, die via omwegen in verschillende musea terecht zijn gekomen en de basis vormen voor Japan-studies op meerdere plekken in de wereld – behalve Leiden ook Londen, München en Sint-Petersburg –, heeft Siebold de wereld ook verrijkt met de export van levende planten. Hij was degene die thee introduceerde op Java en hij verscheepte een aantal soorten naar Europa die inmiddels horen tot de pronkstukken van onze tuinen, waaronder blauwe regen, Japanse esdoorn, de ijzervaren, magnolia’s, hortensia’s en hosta’s. Siebold hoopte met zijn kwekerij inkomsten voor zichzelf te kunnen vergaren – toen hij terug was in Nederland stichtte hij net buiten Leiden de villa met kweektuin Nippon – want daar was hij altijd mee bezig. Aangezien hij geen vaste plek had in de academische wereld, ging hij van project naar project en moest hij zijn intellectuele belangstelling zien te combineren met listen om zichzelf en zijn familie te kunnen onderhouden. Maar hij had weinig gevoel voor de handel; in Japan had hij al geld verloren door investeringen in weinig gewilde handelswaar – zijn moeder liet die op verzoek uit Europa overvaren – en ook zijn kwekerij was, ondanks de uitgave van catalogi en het plaatsen van advertenties, weinig rendabel.

Ook met het onderbrengen van zijn verzameling had hij weinig geluk; potentiële kopers overleden, oorlogen legden beslag op het budget van geïnteresseerde vorsten en de tentoonstellingen die Siebold op fraaie locaties op touw wist te zetten, leidden niet tot financieel succes. Overigens was een deel van die collecties eigendom van de staat, want in opdracht verzameld; Siebold nam het niet altijd even nauw met zijn recht op zaken en annexeerde ook weleens andermans schatten. Dat kwam ongetwijfeld mede door de constante financiële zorgen, maar ook door de rol die hij zichzelf aanmat: hij bleef een soort alleenrecht claimen op de kennis van Japan en zijn vermogen als bemiddelaar, ook toen die wat achterhaald raakten. Het fanatisme dat hem als jongeman gunstig onderscheidde, kreeg uiteindelijk nogal karikaturale trekken, zo lijkt het. En het is tragisch: door het voortdurende zoeken naar fondsen heeft hij ook zijn werk niet kunnen afmaken. Uitgeven in het Nederlands was ook ongunstig voor een wetenschapper, maar Siebold was dat verplicht aan zijn geldschieters – behalve Van der Capellen ook Willem I, wiens Koninklijk Kabinet van Zeldzaamheden hij van inhoud voorzag. Er zijn tijdens zijn leven wel vertalingen in het Duits en (verkort) in het Engels verschenen – de Amerikaanse generaal Perry gebruikte die wrang genoeg bij zijn geforceerde entree in Japan.

Bijzonder en complex
Zoals Kouwenhoven constateert: ‘Siebolds rol als wetenschapper, verzamelaar en bemiddelaar was bijzonder en complex.’ Maar dat hij oog en hart had voor de Japanners staat als een paal boven water en blijkt overal in het boek. We leren een grote groep collega’s en assistenten bij naam kennen, aan wie hij zonder schroom taken delegeerde, die hij de eer gaf die ze toekwam bij publicaties en goed beloonde voor bewezen diensten. Daarbij had Siebold een Japanse geliefde, Sonogi, met wie hij een dochter kreeg, Oine, die later Japans eerste vrouwelijke arts werd – zowel zij als Siebold zelf zijn tot op de dag van vandaag figuren van aanzien in Japan. Ook aan zijn persoonlijke bediende, Orson, een Maleise ‘slave jonge’ die hij had overgenomen van de pakhuismeester op Deshima, was hij zeer gehecht, zodanig dat hij hem meenam naar Nederland.

Kouwenhoven betoogt ook dat Siebold als een van de eersten belangstelling aan de dag legde voor de prille kennisvelden etnografie en museumkunde. Hij verzamelde kunst en gebruiksvoorwerpen en spande zich van meet af aan het publiek in Nederland en later Europa daarmee bekend te maken – ook op dit terrein met een gemengde inzet: aanvankelijk vooral om door beter begrip van de zeden ook commercieel beter uit de voeten te kunnen, op den duur ook uit humanitair oogpunt en culturele interesse. Het is jammer dat de schrijfster hier pas in haar epiloog expliciet de aandacht op vestigt, zoals zij ook daar pas nader verduidelijkt hoe Siebold in zijn brede oriëntatie aansloot bij de visie die Van Humboldt had ontwikkeld, waarin ‘natuur, mens, cultuur, geografie en klimaat met elkaar verbonden waren’, van jongs af aan het model waar Siebold mee leefde en dat hem gevormd heeft. Wat mij betreft had zij het ‘metaniveau’ waarmee zij haar boek besluit ook eerder en door het boek heen uitgebreider aan de orde kunnen stellen. Wat lastig voor de lezer is ook dat zij Siebold, vanwege de voorrang die een thematische indeling in de structuur van het boek krijgt op de chronologie, ruim voor het slot al een keer laat ‘sterven’, om dan nog een tweede helft van zijn leven te laten volgen, en zijn tweede Japan-reis. Daarvan moest ik even bekomen, maar ik begrijp wel dat het ingewikkeld was al die bezigheden – als verzamelaar & museumman, schrijver & uitgever, kweker & handelaar – van Siebold onder te brengen.
Bijzonder en complex was dat amalgaam van dagelijkse bezigheden, driedubbel gestuurd door onstuitbare fascinatie, dito ambitie en de noodzaak tot overleven. Het bijzondere en complexe van de verhouding tot hun studie-objecten geldt voor meer wetenschappers in de koloniale tijd. Ook Ulbe Bosma maakt in zijn fantastische biografie over Franz Wilhelm Junghuhn, Leven op een vulkaan, die in Indisch Anders nog ter sprake zal komen, overduidelijk dat men diens levenswerk niet kan afdoen als ‘in dienst staand van koloniale exploitatie’. Deze onderzoekers gebruikten de middelen die hun opdrachtgevers beschikbaar konden stellen ook om hun persoonlijke doelen te bereiken, namelijk het volgen van hun enorme nieuwsgierigheid en ambitie om de wereld in kaart te brengen. Wij lezers boffen met hun bevlogen biografen, die een menselijk beeld weten te scheppen van deze bijzondere individuen en hun complexe maar gepassioneerde verhouding tot het onbekende terrein dat ze exploreerden.
ESTHER WILS
Brandende IJver; Siebold, de biografie, door Arlette Kouwenhoven, LM Publishers, 2025
Voor wie verder wil lezen over de Nederlandse aanwezigheid in Japan: ongeveer gelijktijdig met Brandende ijver verschenen twee uitgaven, namelijk Deshima. Het dagelijks leven op de Nederlandse handelspost in Japan, door Anne Sey (Walburg Pers), en de dubbelbiografie De zwevende wereld (Hollands Diep), over Siebold en zijn dochter Oine, door Annejet van Zijl. Beide boeken worden hier ook nog besproken, waarbij de kennis opgedaan bij Kouwenhoven natuurlijk zal meeklinken.
Nog te verschijnen: Nippon. Japan door de ogen van Philipp Franz von Siebold, 1832–1852, over Siebolds boek, met ‘alle originele prenten’, door Kuniko Forrer en Matthi Forrer (Terra/Lannoo, februari 2026).
Voor een schitterend beeld van Japan rond de vorige eeuwwisseling – ruim een halve eeuw later dan dit verhaal speelt, maar waarschijnlijk zijn veel locaties en ook de kostuums die mensen dragen nog onveranderd –: Japan 1900; A Portrait in Colour, een joekel van een boek met zo’n 700 ingekleurde foto’s, samengesteld en van korte teksten voorzien door Sabine Arque en Sebastian Dobson (Taschen, 2024).
De illustraties bij deze recensie komen uit het besproken boek, waar ze in zwart-wit zijn afgedrukt.