Assimilatie is een illusie

Michiel van Kempen geeft op 4 juni op het Tong Tong Festival een lezing over de beeldend kunstenaar Jan Schlechter Duvall (Billiton 1922 – Prigen 2009), aan wie op de 58e Tong Tong Fair een kleine tentoonstelling is gewijd. Indo-surrealist Schlechter Duvall kan worden gezien als een ’tussenfiguur’. In 1998 stelde Michiel van Kempen samen met Elisabeth Leijnse een bundel samen, getiteld Tussenfiguren. Ricci Scheldwacht herlas het boek voor Indisch Anders.

Het is niet makkelijk om een tussenfiguur te zijn. En al helemaal niet in de literatuur. Zoveel is duidelijk na lezing van Tussenfiguren; Schrijvers tussen de culturen. In de eerste plaats komt dat door de vaak weinig benijdenswaardige positie die de besproken schrijvers innemen: die van de zoekende en onbegrepen buitenstaander. Een plek overigens, die ze in deze bundel door hun besprekers toebedeeld hebben gekregen.
In het boek zijn 21 bijdragen opgenomen. Na een reisverhaal van Lieve Joris en een essay van Anil Ramdas volgen er 19 beschouwingen over schrijvers met een meervoudige culturele achtergrond. Een derde daarvan gaat over schrijvers die hun wortels hebben in de voormalige koloniën van Nederland.
Die koloniale band is niet altijd een vereiste: ook bij de besproken joodse en niet-joodse schrijvers die in de diaspora leven, zorgt hun identiteit ervoor dat ze als go-between door het leven gaan, een gevolg van al dan niet gedwongen migratie of een leven in ballingschap.
In hun inleiding werpen samenstellers Elisabeth Leijnse en Michiel van Kempen de vraag op of er eigenlijk wel behoefte is aan een term als ‘tussenfiguur’. Uiteraard is het antwoord op die vraag bevestigend, en hoe kan dat ook anders met de uitgave van dit boek. Toch wordt bij verdere lezing al snel duidelijk dat de term tussenfiguur aanleiding vormt voor de nodige bedenkingen.
Zo merkt Jos de Roo in zijn bijdrage terecht op dat Antilliaanse auteurs als Cola Debrot, Tipp Marugg en Boelie van Leeuwen geen figuren zijn die tussen culturen staan, maar hun eigen mengcultuur met zich meedragen, het gevolg van een lang proces van creolisering. ‘Het is moeilijk aan westerlingen uit te leggen wat het typische van de Antilliaanse of Caraïbische cultuur is,’ aldus De Roo. ‘Zij hebben geen oren om te horen, of beter gezegd: hun referentiekader is totaal anders.’

Tussenfiguren zijn moeilijk te vangen en nog lastiger te plaatsen. De besproken schrijvers blinken uit in hun verscheidenheid. Waar de een buitenstaander blijft, werpt de ander zich op als een bemiddelaar om verschillende culturen nader tot elkaar te brengen, vaak weer gebruikmakend van een eigen nieuwe mengcultuur.
Ook Tjalie Robinson, aan wie Bert Paasman zijn beschouwing wijdt, is een exponent van een eigen mengcultuur: die van de Indo.
Het stuk begint met een alleszeggend citaat van een zelfbewuste Tjalie:

“Ik ben een halfbloed […]. Ik ben dankbaar voor mijn halfbloedschap: ik wéét dat West niet superieur is aan Oost of omgekeerd, al kan ik het niet formuleren. Ik ben belachelijk in mijn zoeken naar een verzoening, een evenwicht. Want ik zit maar in de marge tussen twee eindeloos grote vlakken. Dus word ik altijd gedomineerd. En altijd ‘geclaimd’ of ‘uitgesloten’.”

Als geen ander beseft Tjalie Robinson hoe die bijzondere positie hem dwarsboomt in zijn streven Oost en West, die in hem zijn verenigd, ook in de buitenwereld met elkaar te verbinden:

“Ik kan mij door mijn marginaliteit nooit te ver bewegen in de begrenzende vlakken. Ik wil dit trouwens niet. Want ver gaan in het ene vlak betekent verwijdering van het andere. Daarvoor is het andere mij te na. Als ik in Jakarta zit, roept Amsterdam. Zit ik in Amsterdam, dan roept Jakarta.”

affiche_PM9

Ondanks die beperking van het gevangen zitten in de marge zag Tjalie het als zijn opdracht om de Indische cultuur te behouden en haar uit te dragen. Daarbij riep hij andere Indische Nederlanders op hetzelfde te doen. Het door hem opgerichte tijdschrift Tong Tong (later: Moesson) en de Pasar Malam Tong Tong (nu: Tong Tong Fair) werden daarvoor de belangrijkste podia. Meer nog dan de exponent die hij al was, werd hij de voorvechter van de Indische cultuur en sprak hij zich uit tegen assimilatie.
Na een tijdelijke verhuizing naar Amerika schreef hij lyrisch over de Amerikaanse samenleving, ‘waar mensen zichzelf mogen blijven en toch allemaal Amerikaan zijn’, om tussen neus en lippen op te merken, dat ‘alleen in Holland men in de dwaasheid van assimilatie gelooft.’

Dat Tjalies woorden helaas niet helemaal stroken met de realiteit is in de bundel Tussenfiguren terug te lezen in de bijdrage van Ieme van der Poel over interculturele problematiek in de Franstalige literatuur van Noord-Afrika. Ook bij haar gaat het om assimilatie, of beter gezegd de onmogelijkheid daarvan.
Aan de hand van een paar autobiografische romans van schrijvers van Algerijnse en Tunesische komaf, laat Van der Poel zien hoe ingrijpend de gevolgen van assimilatie zijn. Van der Poel citeert de Tunesisch-Franse schrijver Albert Memmi:

“Moet de gekoloniseerde zich zijn hele leven lang schamen voor hetgeen in hemzelf, het meest authentiek is? Voor het enige dat hij niet aan anderen heeft ontleend? Moet hij erin volharden zichzelf te verloochenen en zal hij dat overigens altijd verdragen?”

Assimilatie is een illusie, aldus Memmi:

“Om geassimileerd te raken is het niet voldoende zich af te keren van de eigen groep, hij zal deel moeten worden van een andere groep: en dan stuit hij op de weigering van de kolonisator.”

Het is de tragiek van de tussenfiguur: halverwege twee werelden blijven steken en daardoor nergens meer bijhoren.
Om dat te illustreren memoreert Van der Poel de treurige dood van de Haïtiaanse dichter Edmond Laforest. Laforest maakte in 1915 een einde aan zijn leven door met een woordenboek van Larousse om zijn nek geknoopt van een brug te springen. Daarmee maakte hij een statement door letterlijk te verdrinken onder de last van de taal van zijn koloniale overheerser.
In een speciaal daarvoor geschreven ‘Woord vooraf’ bij de tweede druk (2001) haalt Gert Oostindie op zijn beurt de zelfmoord van Laforest aan, ‘de ultieme symboliek van wanhopige tweestrijd’, om zijn lezers vervolgens te vragen: ‘Bestáát zoiets in het Nederlandstalige bereik? Kunt u dat misschien eens uitzoeken? En hoe bitter of verguld is het exil inmiddels eigenlijk, voor coryfeeën en marginalen tegen wil en dank?’

Vijftien jaar na deze oproep lijkt er veel in het voordeel van de tussenfiguren te zijn veranderd. Het Writers Unlimited internationaal literatuurfestival Winternachten — dat in 1995 begon als Indische Winternacht, de slotavond van het tiendaagse Festival Indië/Indonesië — is uitgegroeid tot een festival van formaat en kan steevast rekenen op uitverkochte zalen. En op 19 mei van dit jaar mocht Astrid Roemer als eerste auteur van Caribische oorsprong de P.C. Hooft-prijs in ontvangst nemen. Voor haar de eerste literaire prijs in haar carrière. En bovendien voor het eerst toegekend aan een niet-blanke auteur sinds de prijs in 1947 werd ingesteld.

badal
Het lijkt erop dat de tussenfiguren er steeds meer beginnen bij te horen. Maar nogmaals denkend aan de vragen van Oostindie, krijgen zijn woorden een bittere smaak. Want de zelfgekozen dood van Laforest doet denken aan die van de hier eerder genoemde Anil Ramdas, die in 2012 een einde aan zijn leven maakte.
Anil Ramdas, naast Lieve Joris de enige auteur met een bijdrage aan deze bundel, op wie de term tussenfiguur zelf van toepassing is, schreef een jaar voor zijn dood de sterk autobiografische roman Badal. Net als de schrijver, steeg zijn romanfiguur Harry Badal tot grote hoogten en kende hij diepe dalen. En net als Ramdas leerde Badal het klappen van de literaire zweep kennen. De roman is een aangrijpende illustratie van wat er in Tussenfiguren wordt betoogd. Datzelfde gold voor de ontvangst van Badal, waaruit vooral onbegrip sprak, al was het opmerkelijk dat de meeste recensenten de essentie van het boek weldegelijk hadden begrepen. Toch bleef de verontwaardiging over het boek groot. Zou het misschien komen omdat Anil Ramdas met zijn boek genadeloos het bestaan van white privilege in de Nederlandse literatuur blootlegt, een begrip dat sterk in opkomst is in het publieke debat? Het zou zomaar een nieuw hoofdstuk kunnen zijn voor een bundel als Tussenfiguren.

RICCI SCHELDWACHT

Michiel van Kempen en Elisabeth Leijnse (sam.), Tussenfiguren. Schrijvers tussen de culturen, uitg. Het Spinhuis, tweede druk, 2001.

Naast de lezing van Michiel van Kempen op 4 juni in het Tong-Tong-Theater over Jan Schlechter Duvall als tussenfiguur, en de kleine tentoonstelling in het Cultuurpaviljoen van de Tong Tong Fair, is in het Venduehuis tot en met 5 juni origineel werk van Jan Schlechter Duvall te bezichtigen, met op 5 juni een inleiding op zijn werk door Frans Leidelmeijer.

In Indisch Anders editie 2012, hier als pdf te lezen, besprak Edy Seriese Badal van Anil Ramdas.