Den Haag als Indische hoofdstad

Hoezeer Den Haag voor de tweede wereldoorlog was ingericht op verlofgangers, studenten en repatrianten uit Indië, wordt weer eens duidelijk in de fascinerende columns van Melis Stoke, waaruit onlangs een keuze is samengesteld en ingeleid door Gerard Termorshuizen en Coen van ’t Veer, onder de titel Indisch leven in Den Haag, 1930-1940; Vijftig columns van Herman Salomonson. Gerard Termorshuizen is de ideale bezorger: hij kent Salomonson door en door en schreef eerder diens biografie. Esther Wils genoot van de columns.

Sinds de grote, naoorlogse repatriëringsgolven is de regio Amsterdam nummer één wat het Indisch bevolkingsgehalte in absolute getallen betreft; veel nieuwkomers — zoals de bekende familie Boon/Robinson — vestigden zich vanwege het spreidingsbeleid van de overheid in de nieuwbouw van Amstelveen. Later is die familie, niet toevallig, alsnog in Den Haag terechtgekomen, de stad die van oudsher de voornaamste Indische pleisterplaats was. Hoe Indisch die stad was, raakt langzamerhand uit beeld; op de Frederik Hendriklaan neemt een standbeeld voor Yvonne Keuls’ ‘Indische tantes’ nu de plaats in van de vele Indische dames die je tot voor kort nog door het Statenkwartier en elders in de stad zag lopen. Hier en daar is nog een concentratie van toko’s te vinden, bijvoorbeeld in de Bomenbuurt — een wijk vol Indische repatrianten en een ongekend broeinest van het Indisch verzet in de Tweede Wereldoorlog, een geschiedenis die dit najaar valt na te lezen in Herman Keppy’s Zijn jullie kerels of lafaards?’ De Indische en Indonesische strijd tegen de nazi’s 1940-1945.

Hoeveel van die toko’s er vóór de oorlog moeten zijn geweest, en hoezeer de rest van de stad was ingericht op de verlofgangers, studenten en repatrianten uit Indië, wordt weer eens duidelijk in de fascinerende columns van Melis Stoke, waaruit onlangs een keuze is samengesteld en ingeleid door Gerard Termorshuizen en Coen van ’t Veer, onder de titel Indisch leven in Den Haag, 1930-1940; Vijftig columns van Herman Salomonson. Jaarlijks kwamen er in die periode zo’n 9000 mensen uit Indië naar Den Haag, een onwaarschijnlijk aantal. Voor hen waren pensions en winkels ingericht, en er werden zelfs fraaie flats opgetrokken om de Indische blijvers te huisvesten.

De Indische sfeer
Melis Stoke is het pseudoniem van Herman Salomonson, een hyperproductieve schrijver en journalist. Hij werd in 1892 geboren uit Joods-Indische ouders; zijn grootvader Herman van vaders kant was ondernemer op Midden-Java en getrouwd met de Indo-Europese Francijntje Mesritz, zijn vader Maurits groeide op in Semarang maar kwam met zijn ouders in de jaren 1880 naar Amsterdam, waar vader de zaken van het Nederlandse filiaal ging behartigen. De Indische sfeer kreeg Herman jr. mee van zijn grootouders: ‘Daar was ook nog de grote goedang vol levensmiddelen en daar was de ruime en ongedwongen gastvrijheid van oude Indische huizen.’

Salomonson met zijn vrouw Annie en zijn zoontje Hans in Batavia

Die sfeer kreeg hem zodanig te pakken dat hij in 1923 met zijn gezin naar Batavia vertrok, om op uitnodiging de noodlijdende krant de Java-Bode  te redden. Salomonson was inmiddels een gezien journalist, die naam had gemaakt als oorlogscorrespondent voor het Algemeen Handelsblad en redacteur van De Groene Amsterdammer. Daar kon hij in 1927 meteen weer terecht, toen hij de Java-bode er met zijn werklust en goede smaak inderdaad bovenop had geholpen — mede door zijn geliefde, dagelijkse rijmkroniek onder het pseudoniem Melis Stoke. Het politieke klimaat in Indië was — onder andere uit angst voor het opkomend communisme — aan het verharden, wat de gematigde, op samenwerking tussen alle bevolkingsgroepen ‘zonder onderscheid van ras, landaard of godsdienst’ uit zijnde Salomonson niet zinde. En zijn vrouw Annie kon het tropisch klimaat slecht verdragen.

Het gezin vestigde zich aan de Laan Copes van Cattenburgh, in de Haagse Archipelbuurt. Hermans hoofdbezigheid was het directeurschap van de Haagse vestiging van Aneta, het Indische persbureau van Dominique Berretty. (Over die legendarische ondernemer verschijnt dit najaar een biografie van Termorshuizen en Van ’t Veer: Een groots en meeslepend leven; Dominique Berretty, Indisch persmagnaat – om naar uit te kijken!) Maar daarnaast ontwikkelde hij een enorme schrijversactiviteit. In 1929 publiceerde hij de roman Zoutwaterliefde. Kroniek van een reis per mailboot. Behalve voor De Groene schreef hij ook voor verschillende andere kranten en tijdschriften, waaronder vanaf 1932 De Indische Verlofganger (NB: wekelijks verschenen van 1922-1940 en van 1946-1958).

De columns
Uit dat tijdschrift stamt de keuze in Indisch leven in Den Haag, 1930-1940. Vijftig van de bijna driehonderd columns werden geselecteerd en naar thema gerangschikt: het leven en de lotgevallen van Indische verlofgangers, Indische gewoonten en gebruiken, de Indische invloed op de Nederlandse taal en letterkunde, Indischgasten op thuisreis naar Indië, de contacten met het thuisland en — verrassend, maar eigenlijk logisch — Indische begrafenissen.

Salomonson was zo’n typische vertegenwoordiger van een genre waarvan ik er meerdere ken: nakomelingen uit Indische families waarvan er één een fanatieke belangstelling voor Indië oploopt — schrijver Alfred Birney, tekenaar Peter van Dongen, kokkie Marjolein Kelderman en ondergetekende, bijvoorbeeld. Uit de columns van Melis Stoke spreekt een onvervalst sentiment, een enorme gehechtheid aan een plek die hij aanvankelijk alleen uit de overlevering kende, waar hij zich met groot gemak en schwung een paar jaar heeft genesteld om er naderhand heimwee naar te houden. Hij is ook bepaald bevooroordeeld over de kwaliteiten van Indische mensen: ze zijn gul, gezellig, spontaan, niet benepen — we hebben het hier over vooroorlogse generaties, maar iets van die kwalificaties is wel blijven hangen. In Nederland loopt de Indischman risico te worden misbruikt of op zijn ‘gebrek aan manieren’ te worden aangekeken, schrijft Melis Stoke; maar hij leert snel en past zich aan, met verlies van onschuld en een deel van zijn goede humeur.

Een keur aan mooie thema’s dient zich aan: het wachten op weerzien met familie — en de bijkomende vervreemding —, de blijde verwachting en de kooplust van nieuwkomers — en het slijten daarvan —, de wittepakkenparade aan de Scheveningse boulevard in de zomer (de kostuums uit Indië werden dan gelucht) en de slecht wasbare winterse wolletjes, het genot van de Indische kranten die niet te versmaden zijn, ook al kent men het nieuws al:

‘Van een haas kan men een uitstekende hazenpeper maken, maar van hazenpeper nimmer meer een levende haas. Zo kan men van het nieuws van Indische bladen een voortreffelijke ragout maken, maar die ragout is, ofschoon afkomstig van de haas, nooit in staat u het beeld van een levende haas voor de ogen te brengen. Een Indische krant van een à twee weken oud is natuurlijk geen levende haas meer: het is een geconserveerde haas, maar tenminste een haas in zijn geheel en met al zijn geledingen. En dat is beter dan de voortreffelijkste op gebruik ingerichte ragout. Daarom lees ik Indische kranten: van A tot Z met de advertenties erbij.’

Wat een wakkere geest, die wekelijks, zo niet dagelijks dergelijke kakelverse gedachten op papier zette! Hij is ook een meester in het observeren van subtiele details die een hele wereld in zich dragen:

‘Op woensdagavonden kan men in de Haagse woonwijken, op een vergevorderd uur, voorbijgangers zien met een brief in de hand. Deze moet gepost worden voor de laatste lichting. En de volgende morgen zal, bij het aanbreken van den dag, een vliegtuig zijn motoren laten snorren, zijn aanloop nemen en wegijlen naar de bestemming van de papieren boodschappen: Indië.’

Je kunt je voorstellen dat de lezers aan zijn lippen hingen.

Herman Salomonson werd in 1940 als ‘politiek gevangene’ gearresteerd door de Gestapo, vanwege radioberichten die hij omriep. Via het Scheveningse ‘Oranje-hotel’ en Buchenwald kwam hij terecht in Mauthausen, waar hij in 1942 werd omgebracht. Ook zijn zoon Hans zat in het verzet en overleefde dat niet — nog twee Indische verzetsmensen te betreuren, en wie weet wat Herman voor het naoorlogse Indische leven had kunnen betekenen, als journalistieke handlanger van Tjalie Robinson.

Termorshuizen is de ideale bezorger: hij kent Salomonson door en door en schreef eerder diens biografie Een humaan koloniaal; Leven en werk van Herman Salomonson alias Melis Stoke. De Indische journalistiek heeft hij eigenhandig op de kaart gezet in zijn tweedelige persgeschiedenis: Journalisten en heethoofden (2001) en Realisten en reactionairen (2011). Op zaterdag 26 mei treedt Termorshuizen op om de bundel in te leiden: Tong Tong Fair, Malieveld, 12.30 uur.

Stichting Tong Tong
Is de zestigste editie van de Tong Tong Fair, voorheen Pasar Malam Besar, niet een mooie aanleiding voor de gemeente Den Haag om die vechtersclub voor de Indische cultuur en geschiedenis eens een flink cadeau te geven, om de toekomst ervan veilig te stellen? De stad dankt een aanzienlijk deel van zijn reputatie aan de schrijver van De stille kracht en Van oude mensen…, aan fantastische Indische restaurants, aan het Gemeentemuseum van Berlage, die na zijn ‘Indische reis’ langs de Borobudur en het Prambanan-complex de wens opvatte een tempel voor de kunst te bouwen, een museum dat bovendien een fraaie en te weinig zichtbare koloniale collectie bezit. In die stad waar schilder Jan Toorop heeft rondgelopen, net als de componisten Paul Seelig, Constant van de Wall, Bernhard van den Sigtenhorst Meyer en Lud van Zele, de Indonesische intellectueel en vrijheidsstrijder Soetan Sjahrir en de dichter Raden Mas Noto Soeroto, schrijfster en keukenprinses Beb Vuyk, houdt Stichting Tong Tong de herinnering warm en de cultuur levend.

Indisch herdenken kan niet worden overgelaten aan een herinneringscentrum dat de Tweede Wereldoorlog betreft. Melis Stoke herinnert ons eraan dat er ook vóór de oorlog een levendige Indische cultuur heerste in de stad, de Tong Tong Fair is — als feest én als cultuurhistorisch instituut — niet weg te denken uit het naoorlogse Haags-Indische leven.

ESTHER WILS

Indisch leven in Den Haag, 1930-1940; Vijftig columns van Herman Salomonson, keuze en inleiding Gerard Termorshuizen en Coen van ’t Veer, Uitgeverij Verloren.

Op de foto bovenaan is de boulevard van Scheveningen te zien, bevolkt met witte pakken, circa 1930.